Uitspraak
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
Inleiding
2 april 2019 en over de vraag of op verzoeker gedurende de gehele periode dat hij in voorlopige hechtenis zat de uitsluitingsgrond van artikel 2:11, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wajong van toepassing was. De rechtbank heeft vastgesteld dat niet in geschil is dat over de voorlopige hechtenis door de bevoegde functionarissen en met toepassing van de daarvoor geldende rechtsregels is beslist. Daarmee was verzoeker in die periode rechtens – dat wil zeggen: gebaseerd op de voor toepassing van voorlopige hechtenis geldende rechtsregels – zijn vrijheid ontnomen. Naar vaste rechtspraak [1] doet een eindbeslissing van de strafrechter – veroordeling, ontslag van rechtsvervolging of vrijspraak – hier niet aan af, omdat dat geen oordeel is over de rechtmatigheid van de voorlopige hechtenis. Ook een gehele of gedeeltelijke vrijspraak leidt niet tot het oordeel dat de voorlopige hechtenis onrechtmatig is geweest. De voorwaarden voor het toepassen van vrijheidsbenemende strafvorderlijke dwangmiddelen als de voorlopige hechtenis zijn niet dezelfde als de gronden voor een veroordeling. Een bevel tot voorlopige hechtenis kan worden gegeven als er ernstige bezwaren zijn tegen iemand die als verdachte kan worden aangemerkt. Wettig en overtuigend bewijs is dus nog niet vereist. Verder zijn er extra voorwaarden voor voorlopige hechtenis, zoals bijvoorbeeld vluchtgevaar, die geen rol spelen bij een eindbeslissing van de strafrechter. Deze uitleg strookt met de ratio van de onderhavige regeling dat geen verstrekking van uit publieke middelen gefinancierde socialezekerheidsuitkeringen plaatsvindt terwijl de Staat reeds in de kosten van het levensonderhoud voorziet [2] . De rechtbank heeft in de zaak van verzoeker geen grond gezien om anders te oordelen. Voor de vrijheidsontneming van verzoeker bestond een rechtsgeldige titel, die met het arrest van het gerechtshof Den Haag van 25 maart 2019 niet is vernietigd of anderszins komen te vervallen. Dit betekent dat het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat verzoeker over de periode in geding geen recht op Wajong-uitkering had.
Wajong-uitkering al per 5 juni 2018 moeten herleven in plaats van per 27 maart 2019.