Uitspraak
OVERWEGINGEN
.Niet in geschil is dat in het geval van appellante over de voorlopige hechtenis is beslist door de bevoegde functionarissen - de rechter-commissaris en de rechtbank. Appellante heeft hoger beroep ingesteld tegen het bevel tot (verlenging van de) gevangenhouding bij het gerechtshof, welk hoger beroep niet is geslaagd. Dat de strafrechter zich vervolgens in een latere uitspraak heeft uitgelaten over de rechtmatigheid van de vrijheidsbeneming kan daar niet aan afdoen. In het geval van appellante heeft de strafrechter zich weliswaar daarover uitgelaten, maar dat is geschied in het kader van de vraag of het bewijs rechtmatig is verkregen en als bewijs kan worden toegelaten en - mede gelet op het in het strafrecht geldende gesloten stelsel van rechtsmiddelen (ECLI:NL:HR:2004:AO8320) - niet in het kader van de rechtmatigheid van de voorlopige hechtenis. Voor de vrijheidsontneming van appellante bestond dus een rechtsgeldige titel, die met het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 27 oktober 2010 niet is vernietigd. Deze uitleg strookt met de ratio van de onderhavige regeling dat geen verstrekking van uit publieke middelen gefinancierde socialezekerheidsuitkeringen plaatsvindt terwijl de Staat reeds in de kosten van het levensonderhoud voorziet (
Kamerstukken II1997/98, 26063, nr. 3, p. 14). Met het Uwv en de rechtbank, moet in het onderhavige geval worden geconcludeerd dat aan appellante rechtens haar vrijheid ontnomen is geweest. Dit betekent dat is voldaan aan de voorwaarden voor het beëindigen van het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van artikel 3:19, vijfde lid, van de Wet Wajong en dat appellante over de periode van 10 oktober 2009 tot en met 3 november 2009 geen recht op uitkering heeft.