Uitspraak
23 690 WIA
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat tussen partijen niet in geschil is dat de WW-uitkering van appellante over de periode van 30 juni 2020 tot en met 28 februari 2021 terecht is ingetrokken, omdat appellante over die periode recht had op een WIA-uitkering. Over de periode van 30 juni 2020 tot en met 28 februari 2021 is daardoor onverschuldigd WW-uitkering aan appellante uitbetaald. Verder heeft de rechtbank vastgesteld dat tussen partijen de uitleg van artikel 4, tweede lid, van de Beleidsregels in geschil is en in het bijzonder de vraag of de woorden ‘verstrekte uitkering’ en ‘uitgekeerd’ zien op feitelijk uitbetaalde gelden dan wel op gelden waarop appellante ingevolge de nadien ingetrokken uitkering recht had, ongeacht of deze feitelijk uitbetaald waren. De rechtbank heeft het Uwv gevolgd in zijn standpunt dat over de hier in geding zijnde periode de WW-uitkering inclusief het opgebouwde WW-vakantiegeld verrekend mocht worden met de WIA-uitkering inclusief vakantiegeld. Dat het opgebouwde WW-vakantiegeld niet was uitbetaald is niet doorslaggevend. Bepaald is dat het gelden betreft waarop appellante recht had ingevolge de WW-uitkering en die voor haar waren gereserveerd. Dat het Uwv tevens het vakantiegeld ingevolge de WIA-uitkering heeft betrokken bij de verrekening is volgens rechtbank juist nu het recht op deze gelden over de periode waarover appellante recht had op de WIA-uitkering is opgebouwd. Na verrekening van de WW-uitkering inclusief vakantiegeld met de WIA-uitkering inclusief vakantiegeld bleef een vordering op appellante over. Het Uwv heeft deze vordering conform het bepaalde in artikel 4, tweede lid, van de Beleidsregels niet van appellante teruggevorderd.
Intrekking of herziening met ingang van de dag van de mededeling
In afwijking van het bepaalde in het vorige lid wordt, indien aan de verzekerde over een periode waarover ten onrechte of tot een te hoog bedrag uitkering is verstrekt terwijl dat hem niet redelijkerwijs duidelijk was of kon zijn, een andere uitkering wordt toegekend, de eerstgenoemde uitkering ingetrokken of herzien met ingang van de dag waarop de andere uitkering ingaat. De ten onrechte of tot een te hoog bedrag verstrekte uitkering wordt met de andere uitkering verrekend. Voor zover een hoger bedrag is uitgekeerd dan het bedrag van de andere uitkering wordt het meerdere niet teruggevorderd.