In deze zaak gaat het om de toekenning van een IVA-uitkering aan een werkneemster die volledig arbeidsongeschikt is. De werkneemster, die als kinderverpleegkundige werkte, is sinds 25 april 2018 uitgevallen door fysieke klachten, waaronder polyartrose en fibromyalgie. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had haar aanvankelijk een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, maar zowel de werkneemster als haar werkgeefster waren van mening dat zij recht had op een IVA-uitkering, omdat haar volledige arbeidsongeschiktheid duurzaam was. De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft het bestreden besluit van het Uwv vernietigd en het Uwv opgedragen een nieuw besluit te nemen. Het Uwv ging in hoger beroep, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de arbeidsongeschiktheid van de werkneemster duurzaam was. De Raad heeft zelf in de zaak voorzien door de werkneemster met ingang van 22 april 2020 een IVA-uitkering toe te kennen. De Raad oordeelde dat het Uwv onvoldoende had onderbouwd dat de werkneemster na haar operaties en herstelperiodes niet in een situatie van geen benutbare mogelijkheden zou verkeren. De Raad heeft het Uwv ook veroordeeld in de proceskosten van zowel de werkneemster als de werkgeefster.