ECLI:NL:CRVB:2024:311

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 februari 2024
Publicatiedatum
19 februari 2024
Zaaknummer
22/1680 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van een IVA-uitkering aan werkneemster op basis van duurzame arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de toekenning van een IVA-uitkering aan een werkneemster die volledig arbeidsongeschikt is. De werkneemster, die als kinderverpleegkundige werkte, is sinds 25 april 2018 uitgevallen door fysieke klachten, waaronder polyartrose en fibromyalgie. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had haar aanvankelijk een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, maar zowel de werkneemster als haar werkgeefster waren van mening dat zij recht had op een IVA-uitkering, omdat haar volledige arbeidsongeschiktheid duurzaam was. De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft het bestreden besluit van het Uwv vernietigd en het Uwv opgedragen een nieuw besluit te nemen. Het Uwv ging in hoger beroep, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de arbeidsongeschiktheid van de werkneemster duurzaam was. De Raad heeft zelf in de zaak voorzien door de werkneemster met ingang van 22 april 2020 een IVA-uitkering toe te kennen. De Raad oordeelde dat het Uwv onvoldoende had onderbouwd dat de werkneemster na haar operaties en herstelperiodes niet in een situatie van geen benutbare mogelijkheden zou verkeren. De Raad heeft het Uwv ook veroordeeld in de proceskosten van zowel de werkneemster als de werkgeefster.

Uitspraak

22/1680 WIA, 22/1682 WIA
Datum uitspraak: 6 februari 2024
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 21 april 2022, 20/8590 en 20/8843 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
[Werkneemster] te [woonplaats] (werkneemster)
Stichting [naam] te Roosendaal (werkgeefster)

PROCESVERLOOP

Met een besluit van 26 februari 2020 heeft het Uwv aan werkneemster een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. Werkneemster en werkgeefster hebben daartegen bezwaar gemaakt, omdat zij vinden dat werkneemster in aanmerking komt voor een IVA-uitkering, maar het Uwv is met een besluit van 9 september 2020 (bestreden besluit) bij de toekenning van de WGA-uitkering gebleven.
Werkneemster en werkgeefster hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het Uwv opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van de uitspraak van de rechtbank.
Het Uwv heeft hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend.
Namens werkneemster heeft mr. E.S. Träger een verweerschrift ingediend.
Namens werkgeefster heeft mr. T.S.L. Hefti een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 31 oktober 2023. Werkneemster is verschenen, bijgestaan door mr. Träger. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.W.L. Clemens. Werkgeefster is niet verschenen.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd werkneemster per 22 april 2020 een IVA-uitkering toe te kennen, omdat de volledige arbeidsongeschiktheid niet duurzaam is. Volgens werkneemster en werkgeefster is de volledige arbeidsongeschiktheid wel duurzaam. De Raad volgt dit standpunt en komt tot het oordeel dat het Uwv ten onrechte heeft geweigerd om werkneemster een IVA-uitkering toe te kennen.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Werkneemster is op 25 april 2018 met fysieke klachten door onder meer polyartrose en fibromyalgie uitgevallen voor haar werkzaamheden als kinderverpleegkundige voor ongeveer 16 uur per week bij werkgeefster.
1.2.
Bij besluit van 26 februari 2020 heeft het Uwv werkneemster na afloop van de voorgeschreven wachttijd met ingang van 22 april 2020 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend. Na onderzoek door een verzekeringsarts van het Uwv is de mate van arbeidsongeschiktheid van werkneemster om medische redenen vastgesteld op 100%, omdat in april 2020 een operatieve ingreep aan de linkerschouder was gepland. De verzekeringsarts heeft daarom geen Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld. Werkneemster is volledig, maar niet duurzaam arbeidsongeschikt geacht.
1.3.
Zowel werkgeefster als werkneemster hebben bezwaar gemaakt tegen het besluit van 26 februari 2020. Een verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft dossieronderzoek verricht en op 17 augustus 2020 een fictieve FML opgesteld met de duurzame beperkingen van werkneemster op de beoordelingsdatum. Daarbij heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in aanmerking genomen dat werkneemster door artrose in diverse gewrichten verminderd fysiek belastbaar is en dat zij daardoor beperkingen heeft, die ook passen bij de fibromyalgie. Na de operatie aan de linkerschouder, waarbij een kunstprothese zal worden geplaatst, volgt een herstelperiode van minimaal zes maanden. Daarna zal werkneemster nog altijd verminderd belastbaar zijn. De pijnklachten zijn hoogstwaarschijnlijk verdwenen of verminderd, maar de functionaliteit (van de schouder) zal nog verminderd zijn en andere arbeidsbeperkingen door de artrose in diverse gewrichten en door de fibromyalgie zijn ook blijvend. Verbetering van de belastbaarheid is niet uitgesloten, omdat nog operaties met protheseplaatsing kunnen plaatsvinden voor de andere gewrichten, zoals de rechterschouder, heupen en knieën. Conform het beoordelingskader ‘Beoordeling van de duurzaamheid van arbeidsbeperkingen’ zal volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep na het eerstkomende jaar de vastgestelde verminderde belastbaarheid ongewijzigd van toepassing zijn, verbetering daarvan wordt niet verwacht. De in de fictieve FML aangenomen beperkingen zijn op de datum in geding van 22 april 2020 duurzaam.
1.4.
Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in een rapport van 8 september 2020 voorbeeldfuncties geselecteerd die werkneemster uitgaande van de fictieve FML zou kunnen vervullen. Wat zij daarin zou verdienen in vergelijking met haar maatmanloon zou leiden tot een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%.
1.5.
Het Uwv heeft op basis hiervan geen aanleiding gezien voor wijziging van zijn standpunt. Het Uwv heeft in het bestreden besluit toegelicht dat uit het onderzoek van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep volgt dat voldoende functies geselecteerd kunnen worden wanneer enkel wordt uitgegaan van de duurzame beperkingen en werkneemster dus niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft de beroepen van werkneemster en werkgeefster tegen het bestreden besluit gegrond verklaard. De rechtbank heeft hiertoe overwogen dat het aannemelijk is dat werkneemster door haar leeftijd en het aantal uit te voeren operaties niet alle noodzakelijke operaties zal hebben ondergaan voordat zij de pensioengerechtigde leeftijd bereikt en dat daardoor verbetering van de belastbaarheid niet te verwachten is voor de pensioengerechtigde leeftijd. Daarbij heeft de rechtbank van belang geacht dat de herstelperiode van de operatie aan haar linkerschouder langer heeft geduurd dan ingeschat, wat leidt tot vertraging van het proces en dat werkneemster in een herstelperiode na een operatie volledig arbeidsongeschikt wordt geacht door het Uwv. Het Uwv heeft daarom ten onrechte aangenomen dat de arbeidsongeschiktheid niet duurzaam is. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en het Uwv opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van de uitspraak.
Standpunten in hoger beroep
3.1.
Het Uwv is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. Onder verwijzing naar een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 21 juli 2022 heeft het Uwv aangevoerd dat de verrichte operatie aan de schouder gericht is op een zoveel mogelijk pijnvrije schouder en vervolgens terugkeer in werk na revalidatie. De operatie is dus gericht op een vermindering van beperkingen, waardoor de beperkingen niet duurzaam zijn. Daarbij is nog niet bekend of de mogelijke operaties opeenvolgend zullen zijn. De veronderstelling dat er een cumulatie van operaties en herstelperioden is en dat dit traject zeer waarschijnlijk niet voltooid zal zijn voordat werkneemster de pensioengerechtigde leeftijd bereikt, kan niet worden gevolgd. Uit de medische gegevens blijkt ook niet dat de artrose in heupen en knieën zodanig is dat een operatie op korte termijn is geïndiceerd. Een behandelaar bepaalt per keer of een operatie kan worden uitgevoerd. Er is dus volgens het Uwv geen sprake van doorlopende arbeidsongeschiktheid tot de pensioengerechtigde leeftijd op medische gronden. Niet kan worden gesteld dat werkneemster haar zelfredzaamheid binnen drie maanden na operatie en herstelperiode zal verliezen en daardoor doorlopend arbeidsongeschiktheid zal zijn. In de voorafgaande periode van een operatie is volgens het Uwv geen sprake van een situatie van geen benutbare mogelijkheden op basis van wisselende mogelijkheden.
3.2.
Werkneemster heeft verzocht om de uitspraak van de rechtbank te bevestigen. Niet in geschil is dat zij meerdere gelijksoortige operaties zal moeten ondergaan en dat na elke operatie een herstelperiode volgt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in hoger beroep een gewijzigd standpunt ingenomen dan in de eerdere rapporten waarin is vermeld dat meer operaties zullen volgen met langdurige herstelperiodes. Deze gewijzigde opvatting van de verzekeringsarts bezwaar en beroep moet daarom terzijde worden geschoven.
3.3.
Ook werkgeefster heeft verzocht om de uitspraak van de rechtbank te bevestigen. Werkneemster moet vanaf 22 april 2020 in aanmerking komen voor een IVA-uitkering, omdat geen verbetering te verwachten valt voor het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd. Werkgeefster heeft zich op het standpunt gesteld dat toename van belastbaarheid voor arbeid bij werkneemster is uitgesloten.
3.4.
Het Uwv heeft in reactie op het verweer van werkneemster een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 3 oktober 2022 ingediend, waarin deze arts heeft gesteld dat geen sprake is van een gewijzigd standpunt. De verzekeringsartsen van het Uwv zijn ervan uitgegaan dat werkneemster op de beoordelingsdatum tijdelijk in een situatie van geen benutbare mogelijkheden verkeerde in verband met de geplande operatie aan de linkerschouder, maar dat niet kan worden gesteld dat werkneemster duurzaam volledig arbeidsongeschikt zal zijn. Het staat niet ter discussie dat werkneemster gegeneraliseerde artrose heeft met een vooruitzicht van mogelijk meer operaties in de toekomst, maar niet gesteld kan worden dat de operaties opeenvolgend zijn en dat werkneemster tot haar pensioengerechtigde leeftijd van operatie met hersteltijd naar steeds volgende operaties met hersteltijd zal gaan, zonder dat zij tussen de verschillende periodes van operaties met hersteltijd benutbare mogelijkheden heeft.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit om aan werkneemster geen
IVA-uitkering toe te kennen heeft vernietigd en het Uwv terecht heeft opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen. De Raad komt tot het oordeel dat de rechtbank terecht het bestreden besluit heeft vernietigd. De aangevallen uitspraak kan in stand blijven, echter met uitzondering van de opdracht tot het nemen van een nieuw besluit op bezwaar. De Raad kent immers zelf aan werkneemster een IVA-uitkering toe. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.2.
De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
4.3.
Niet in geschil is dat werkneemster op de datum in geding van 22 april 2020 volledig arbeidsongeschikt is omdat zij op de beoordelingsdatum geen benutbare mogelijkheden had. De vraag ligt voor of de arbeidsongeschiktheid van werkneemster op 22 april 2020 moet worden geacht volledig en duurzaam te zijn, zodat werkneemster op grond van artikel 47 van de Wet WIA recht heeft op een IVA-uitkering in plaats van een WGA-uitkering.
4.4.
De Raad heeft in zijn uitspraak van 4 februari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH1896, geoordeeld dat de verzekeringsarts zich een oordeel moet vormen over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 4 van de Wet WIA. Hierbij moet hij een inschatting maken van de herstelkansen, in de zin van een verbetering van de functionele mogelijkheden van de verzekerde. De inschatting van de verzekeringsarts van de kans op herstel in het eerste jaar na het ontstaan van het recht op uitkering en in de periode daarna dient te berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij de individuele verzekerde aan de orde zijn, voor zover die feiten en omstandigheden betrekking hebben op de medische situatie van de verzekerde op de datum in geding. Indien die inschatting berust op een (ingezette) medische behandeling, is een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor de individuele verzekerde.
4.5.
.De overweging van de rechtbank dat werkneemster tot de pensioengerechtigde leeftijd in een situatie zou verkeren waarin zij geen benutbare mogelijkheden heeft, wordt niet onderschreven, reeds omdat de periode tussen de beoordelingsdatum en de pensioengerechtigde leeftijd meer dan negen jaar beslaat. De Raad komt evenwel tot de conclusie dat het oordeel van de rechtbank dat de volledige arbeidsongeschiktheid van werkneemster duurzaam is, op andere gronden kan worden gevolgd. Vast staat dat ten tijde van de beoordelingsdatum in ieder geval duidelijk was dat forse artrose aanwezig was in beide schouders en dat werkneemster door de polyartrose in andere gewrichten en fibromyalgie blijvende beperkingen had. De gemachtigde van het Uwv heeft ter zitting ook bevestigd dat de nog te ondergane operaties niet ter discussie staan. Op de beoordelingsdatum was reeds duidelijk dat na de operatie aan de linkerschouder, het gewricht in de rechterschouder en de heup- en kniegewrichten beiderzijds nog vervangen moesten worden door kunstprotheses, zodat toen al duidelijk was dat er zes operaties – al dan niet opeenvolgend – zouden gaan plaatsvinden. Gelet hierop en gelet op de aard en de ernst van de medische aandoeningen van werkneemster, die chronisch en progressief zijn, heeft het Uwv onvoldoende onderbouwd dat werkneemster in een periode na een herstelperiode van een operatie en in een periode voor een volgende operatie niet in een situatie van geen benutbare mogelijkheden zal verkeren. Dat in die periodes de fictieve FML van toepassing is, heeft het Uwv niet inzichtelijk en deugdelijk met medische argumenten onderbouwd. Het Uwv heeft hieromtrent ook geen nadere informatie ingewonnen bij de behandelend sector. Gelet hierop is in dit geval onvoldoende gemotiveerd dat de belastbaarheid van werkneemster na de eerste operatie dan wel na het eerstkomende jaar zal verbeteren.
4.6.
Uit 4.4 en 4.5 volgt dat het bestreden besluit niet is voorzien van een deugdelijke motivering, zodat dit besluit in strijd is met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft dit besluit dan ook terecht vernietigd.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep van het Uwv slaagt dus niet. Op basis van alle aanwezige gegevens en het tijdsverloop bestaat geen verwachting dat het bestreden besluit alsnog van een deugdelijke motivering kan worden voorzien en moet ervan uitgegaan worden dat de volledige arbeidsongeschiktheid van werkneemster duurzaam is. Gelet op wat is overwogen in 4.5 wordt aanleiding gezien om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb zelf in de zaak te voorzien door het besluit van 26 februari 2020 te herroepen, te bepalen dat werkneemster met ingang van 22 april 2020 recht heeft op een IVA-uitkering en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit. De Raad zal daarom de aangevallen uitspraak uitsluitend vernietigen voor zover de rechtbank het Uwv heeft opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Voor het overige zal de aangevallen uitspraak worden bevestigd met verbetering van gronden.
6. Aanleiding bestaat om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van werkneemster en werkgeefster. Deze kosten worden voor werkneemster begroot op € 1.750,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep (1 punt voor het indienen van het hoger beroepschrift, 1 punt voor het bijwonen van de zitting, met een waarde van € 875,- per punt) en voor werkgeefster begroot op € 875,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep (1 punt voor het indienen van het hoger beroepschrift).
7. Ten slotte zal worden bepaald dat van het Uwv griffierecht in hoger beroep zal worden geheven.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak uitsluitend voor zover daarbij is bepaald dat het Uwv een nieuw besluit op bezwaar moet nemen;
- bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
- herroept het besluit van 26 februari 2020;
- kent aan werkneemster met ingang van 22 april 2020 een IVA-uitkering toe en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van werkneemster tot een bedrag van € 1.750,-;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van werkgeefster tot een bedrag van € 875,-;
- bepaalt dat van het Uwv een griffierecht van € 548,- wordt geheven.
Deze uitspraak is gedaan door M.E. Fortuin als voorzitter en J.D. Streefkerk en M.C. Bruning als leden, in tegenwoordigheid van D. Schaap als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 februari 2024.
(getekend) M.E. Fortuin
(getekend) D. Schaap

Bijlage

Artikel 4 van de Wet WIA
1. Volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
2. In het eerste lid wordt onder duurzaam verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie.
3. Onder duurzaam wordt mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
Artikel 47, eerste lid, van de Wet WIA
Recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontstaat voor de verzekerde die ziek wordt indien:
a. hij de wachttijd heeft doorlopen;
b. hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is; en
c. er op hem geen uitsluitingsgrond van toepassing is.