ECLI:NL:CRVB:2024:272

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 februari 2024
Publicatiedatum
13 februari 2024
Zaaknummer
23/387 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de Ziektewet-uitkering na eerstejaars beoordeling en geschiktheid voor arbeid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 februari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellante. De zaak betreft de vraag of het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) terecht de ZW-uitkering van appellante per 22 december 2019 heeft beëindigd. Appellante, die voor het laatst als inpakker werkte, had zich op 25 oktober 2018 ziekgemeld en ontving vanaf 16 november 2018 een ZW-uitkering. Na een eerstejaars ZW-beoordeling concludeerde het Uwv dat appellante meer dan 65% van haar laatst verdiende loon kon verdienen, wat leidde tot de beëindiging van haar uitkering. Appellante was het niet eens met deze beslissing en stelde dat zij door haar beperkingen niet in staat was om haar eigen werk of de door het Uwv geselecteerde functies te verrichten.

De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting op 16 november 2023, waar appellante werd vertegenwoordigd door haar advocaat, mr. R.G. van den Heuvel, en het Uwv door mr. M.C. Puister. De rechtbank had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, en de Raad bevestigde deze uitspraak. De Raad oordeelde dat het Uwv de ZW-uitkering terecht had beëindigd, omdat er geen medische redenen waren voor een urenbeperking. De deskundige die door de rechtbank was ingeschakeld, had geconcludeerd dat appellante, ondanks haar autismespectrumstoornis (ASS) en persoonlijkheidsstoornis, niet meer urenbeperking nodig had dan al was vastgesteld. De Raad volgde het oordeel van de deskundige en de rechtbank, en oordeelde dat appellante niet voldoende had onderbouwd dat er wel een urenbeperking noodzakelijk was. De beëindiging van de ZW-uitkering blijft dus in stand, en appellante krijgt geen vergoeding voor proceskosten of terugbetaling van griffierecht.

Uitspraak

23/387 ZW
Datum uitspraak: 8 februari 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 14 december 2022, 20/6085 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de ZW-uitkering van appellante per 22 december 2019 heeft beëindigd. Volgens appellante was zij toen door haar beperkingen niet in staat om haar eigen werk of de door de arbeidsdeskundige van het Uwv geselecteerde functies te verrichten, zodat zij onveranderd recht heeft op een ZW-uitkering. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv de ZW-uitkering terecht heeft beëindigd.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. R.G. van den Heuvel, advocaat, hoger beroep ingesteld en een nader stuk ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 16 november 2023. Voor appellante is verschenen mr. Van den Heuvel. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.C. Puister.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante heeft voor het laatst gewerkt als inpakker voor gemiddeld 30 uur per week. Haar dienstverband is op 1 januari 2018 geëindigd. Op 25 oktober 2018 heeft zij zich ziekgemeld met lichamelijke en psychische klachten. Op dat moment ontving zij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Het Uwv heeft appellante met ingang van 16 november 2018 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend. In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling heeft appellante op 28 oktober 2019 het spreekuur bezocht van een arts van het Uwv, waarbij ook een verzekeringsarts van het Uwv aanwezig was. De arts heeft appellante belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 5 november 2019. Een arbeidsdeskundige van het Uwv heeft vervolgens vastgesteld dat appellante geschikt is voor haar laatste werk en heeft daarnaast voor appellante functies geselecteerd. Het Uwv heeft bij besluit van 21 november 2019 de ZW-uitkering van appellante per 22 november 2019 beëindigd, omdat zij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Appellante heeft tegen dat besluit bezwaar gemaakt.
1.2.
In de bezwaarfase hebben een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep onderzoek gedaan en rapporten opgesteld. Het Uwv heeft op basis hiervan geen aanleiding gezien voor wijziging van zijn standpunt en is met een besluit van 10 augustus 2020 (bestreden besluit) bij de beëindiging van de ZW-uitkering gebleven, zij het dat het recht op ZW-uitkering stopt per 22 december 2019, een maand en een dag na de beslissing van 21 november 2019. Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
1.3.
In de beroepsfase heeft de rechtbank een bedrijfs- en verzekeringsarts N. Wildenborg, werkzaam bij DC Expertise Centrum, als deskundige benoemd voor het instellen van een verzekeringsgeneeskundig onderzoek. De bevindingen van de deskundige zijn neergelegd in een rapport van 18 maart 2022. Daarin heeft de deskundige geconcludeerd dat er ten opzichte van de FML van 5 november 2019 aanvullende beperkingen moeten worden aangenomen in de rubrieken persoonlijk functioneren en sociaal functioneren, vanwege het volgende. Vastgesteld is dat appellante een autismespectrumstoornis (ASS) heeft en een persoonlijkheidsstoornis met gemengde cluster A, B, en C persoonlijkheidstrekken. Die diagnoses, in combinatie met de beschikbare medische gegevens, anamnese en het verrichte onderzoek, leiden tot de conclusie dat structuur en regelmaat voor appellante ook is aangewezen in werksituaties. Appellante is beperkt ten aanzien van flexibiliteit en aanpassingen door veranderingen in werktaken. Appellante is daarnaast erg precies en perfectionistisch, waardoor zij beperkt is ten aanzien van een hoog handelingstempo in werk met complexe taken en ten aanzien van veelvuldige deadlines. Door een rigide denkpatroon en inflexibiliteit kunnen er sneller conflicten ontstaan. Intensief samenwerken zal daardoor problemen opleveren. Bij beroepen met veelvuldige conflicthantering is het afbreukrisico groot, doordat daarbij een beroep wordt gedaan op het aanpassingsvermogen en flexibiliteit van appellante en daar ligt juist haar beperking. In het rapport van 18 maart 2022 heeft de deskundige verder geconcludeerd dat er op grond van de standaard Duurbelastbaarheid in Arbeid geen indicatie bestaat voor een urenbeperking en dit als volgt gemotiveerd. Er is geen sprake van een ernstige aandoening die gepaard gaat met een sterk energieverlies, noch van structureel verminderde beschikbaarheid als gevolg van het ondergaan van voorgeschreven behandelingen. Een urenbeperking vanuit preventief oogpunt, bovenop de al verminderde belastbaarheid, is ook niet noodzakelijk. Daarnaast vormt het door appellante gepresenteerde activiteitenniveau evenmin aanleiding voor een urenbeperking. Appellante ervaart weliswaar vermoeidheidsklachten als zij veelvuldig wordt aangesproken op haar medische beperkingen, maar als rekening wordt gehouden met die beperkingen is er geen reden om in aanvulling daarop nog een urenbeperking aan te nemen.
1.4.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aangegeven de bevindingen van de deskundige over te nemen en naar aanleiding daarvan een gewijzigde FML opgesteld, gedateerd op 26 april 2022. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vastgesteld dat deze nieuwe FML de eerdere arbeidskundige beoordeling niet beïnvloedt. Het Uwv heeft op basis hiervan geen aanleiding gezien voor wijziging van zijn standpunt zoals neergelegd in het bestreden besluit.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Ten aanzien van de medische beoordeling heeft de rechtbank overwogen dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden die aanleiding geven om van de bevindingen van de deskundige af te wijken. Het onderzoek door de deskundige wordt zorgvuldig en volledig geacht. De deskundige heeft voldoende duidelijk gemotiveerd waarom er geen urenbeperking is aangenomen. Appellante heeft haar stelling dat wel een urenbeperking moet worden aangenomen niet met medische stukken onderbouwd. Er bestaat daarom geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van het rapport van de deskundige. Wat betreft het beroep van appellante op de uitspraak van de Raad van 29 juni 2022 [1] overweegt de rechtbank dat de situatie in die uitspraak niet gelijk is aan de situatie van appellante en daarom geen aanleiding vormt voor een ander oordeel. Ten aanzien van de arbeidskundige beoordeling ziet de rechtbank, uitgaande van de juistheid van de FML van 26 april 2022, geen aanleiding om te twijfelen aan de geschiktheid van appellante voor haar laatste werk of voor de geselecteerde functies. Het Uwv heeft de ZW-uitkering van appellante volgens de rechtbank dan ook terecht per 22 december 2019 beëindigd.
Het standpunt van appellante
3. Appellante is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante heeft tegen die uitspraak aangevoerd dat de door de rechtbank benoemde deskundige onvoldoende deskundigheid heeft getoond op het gebied van een ASS, met name ten aanzien van de beoordeling van het aspect urenbeperking. Volgens appellante is er namelijk wel een urenbeperking op preventieve gronden noodzakelijk. Dit vanwege haar ASS met bijbehorende prikkelverwerkingsstoornis, die gepaard gaat met een patroon van overschrijding van de eigen grenzen, wat kan leiden tot een toename van klachten. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft appellante in hoger beroep informatie van T. Sluiter, directeur van het Autisme Spectrum Centrum, van 3 november 2023 overgelegd, waarin staat dat zij door overbelasting en overprikkeling sterk wisselend belastbaar is. Appellante heeft de Raad verzocht om de mate van ernst van haar ASS te laten vaststellen door een deskundige die verbonden is aan WPEX.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit om de ZW-uitkering van appellante te beëindigen in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.2.
De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
4.3.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW behoudt een betrokkene na 52 weken van ongeschiktheid tot werken zijn ZW-uitkering, als hij ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid, als bedoeld in artikel 19 van de ZW, en als gevolg van ziekte minder kan verdienen dan 65% van zijn laatst verdiende loon (maatmaninkomen). Dit percentage wordt berekend door het maatmaninkomen te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Bij deze beoordeling wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de systematiek van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen. [2] Ook deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
Medische beoordeling
4.4.
Het geschil in hoger beroep beperkt zich tot de vraag of het Uwv ten onrechte geen urenbeperking op preventieve gronden heeft aangenomen, vanwege de ASS waar appellante mee kampt.
4.5.
In het rapport van 18 maart 2022 heeft de door de rechtbank ingeschakelde deskundige geconcludeerd dat een urenbeperking vanuit preventief oogpunt, bovenop de verminderde belastbaarheid waarmee al rekening wordt gehouden, niet noodzakelijk is.
4.6.
Volgens vaste rechtspraak van de Raad [3] geldt als uitgangspunt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige volgt, indien de door deze deskundige gebezigde motivering hem overtuigend voorkomt. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat een dergelijke situatie zich in deze zaak voordoet. Daartoe is het volgende van belang.
4.7.
Het rapport van de deskundige geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk en consistent. De deskundige heeft dossierstudie verricht en heeft appellante op een spreekuur gezien, waarbij lichamelijk en psychisch onderzoek heeft plaatsgevonden en een anamnese is afgenomen. Beschikbare medische informatie van de behandelaars van appellante, waaronder van GGZ Rivierduinen Kristal, en de informatie van de artsen van het Uwv zijn kenbaar in de beoordeling betrokken. De deskundige is uitgegaan van een bij appellante aanwezige ASS en persoonlijkheidsstoornis met gemengde cluster A, B, en C persoonlijkheidstrekken. In het geval van appellante gaan deze stoornissen volgens de deskundige gepaard met de behoefte aan structuur en regelmaat, rigiditeit, inflexibiliteit, perfectionisme en het ontbreken van ziekte-inzicht. Daarom heeft de deskundige appellante aanvullend beperkt geacht op verschillende aspecten in de rubrieken persoonlijk functioneren en sociaal functioneren, ter voorkoming van stress en vermoeidheid. Als rekening wordt gehouden met die beperkingen bestaat er geen noodzaak voor een urenbeperking op preventieve gronden, zo heeft de deskundige geconcludeerd onder verwijzing naar de richtlijnen uit de standaard Duurbelastbaarheid in Arbeid.
4.8.
Er wordt geen aanleiding gezien om te twijfelen aan deze conclusie van de deskundige. Het standpunt van appellante dat een urenbeperking op preventieve gronden noodzakelijk is, omdat er in haar geval sprake is van een patroon van overschrijding van de eigen grenzen met een mogelijke toename van klachten als gevolg, wordt namelijk niet ondersteund door de in het dossier aanwezige medische informatie. Anders dan appellante heeft gesteld kan uit de algemene beschouwing over personen met een ASS in de informatie van T. Sluiter, directeur van het Autisme Spectrum Centrum, van 3 november 2023 niet worden afgeleid dat er ook specifiek bij appellante een patroon van overschrijding van de eigen grenzen bestaat. Voor zover Sluiter zich in die informatie heeft uitgelaten over specifiek de gezondheidstoestand van appellante, kan hieraan niet de door appellante gewenste waarde worden gehecht, omdat Sluiter geen arts is. Bovendien is voor de juistheid van die uitlatingen geen bevestiging te vinden in de informatie van de behandelend sector. In de informatie van GGZ Rivierduinen Kristal van 8 juli 2020, met daarin de resultaten van een door een psychiater, basispsycholoog en neuropsycholoog bij appellante uitgevoerd multidisciplinair onderzoek, zijn geen concrete aanwijzingen voor het bestaan van een patroon van overschrijding van de eigen grenzen opgenomen. Uit die informatie volgt onder meer dat er bij appellante sprake is van een beperkte draagkracht en dat zij snel uit psychisch evenwicht kan raken, waarbij zij geneigd kan zijn bij oplopende stress te reageren met zich terugtrekken, sombere stemming en boosheid. Hiermee is door de deskundige echter rekening gehouden door appellante op verschillende aspecten beperkt te achten in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren. Een patroon van overschrijding van de eigen grenzen valt hieruit niet af te leiden. Het bestaan van zo’n patroon kan evenmin worden afgeleid uit de volgens appellante op enig moment bij haar gemeten GAF-score van 45.
4.9.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de conclusie van de deskundige dus kunnen volgen door in de FML van 26 april 2022 geen urenbeperking op te nemen. Omdat twijfel aan de juistheid van deze conclusie ontbreekt, bestaat er geen aanleiding om ook in hoger beroep over te gaan tot benoeming van een deskundige.
Arbeidskundige beoordeling
4.8.
Uitgaande van de juistheid van de FML van 26 april 2022 hebben de arbeidsdeskundigen van het Uwv in het Resultaat functiebeoordeling van 19 november 2019 en de rapporten van 21 november 2019, 3 augustus 2020 en 4 mei 2022 voldoende gemotiveerd dat het laatste werk als inpakker en de geselecteerde functies in medisch opzicht voor appellante geschikt zijn. Appellante heeft die motivering niet betwist. Het oordeel van de rechtbank wordt daarom ook ten aanzien van de arbeidskundige beoordeling onderschreven.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de beëindiging van de ZW-uitkering in stand blijft.
6. Appellante krijgt daarom geen vergoeding voor haar proceskosten. Zij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.D. Streefkerk, in tegenwoordigheid van L.B. Vrugt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 februari 2024.
(getekend) J.D. Streefkerk
(getekend) L.B. Vrugt

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Artikel 19aa van de Ziektewet
1. In afwijking van artikel 19 heeft de verzekerde die geen werkgever heeft jegens wie hij, bij ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte, zwangerschap of bevalling, recht heeft op loon als bedoeld in artikel 629 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek dan wel aanspraak heeft op bezoldiging op grond van artikel 76a, eerste lid, van deze wet, nadat na de eerste dag van de ongeschiktheid tot werken een tijdvak van 52 weken van ongeschiktheid tot werken is verstreken, recht op ziekengeld overeenkomstig het bij of krachtens deze wet bepaalde, indien de verzekerde:
a. ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid, als bedoeld in artikel 19; en
b. als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
[…]
[…]
[…]
5. Onder maatmaninkomen wordt verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen.
Artikel 19ab van de Ziektewet
1. Het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa, wordt vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Van een arbeidskundig onderzoek kan onder bij algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden worden afgezien.
[…]
3. Onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa, eerste lid, wordt verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe de verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is.

Voetnoten

2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 6 december 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:4287.