ECLI:NL:CRVB:2022:1478
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake Wajong-uitkering en beoordeling van beperkingen door het Uwv
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een besluit van het Uwv inzake de toekenning van een Wajong-uitkering. Appellant, geboren in 1981, heeft in 2009 een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering vanwege ADHD. In 2010 werd hij door het Uwv als minder dan 25% arbeidsongeschikt beoordeeld, wat leidde tot afwijzing van zijn aanvraag. In 2019 diende appellant opnieuw een aanvraag in, nu met de diagnose autismespectrumstoornis (ASS) en bijkomende psychiatrische problemen. Het Uwv weigerde echter om terug te komen op de eerdere beoordeling, wat appellant noopte tot het indienen van beroep.
De rechtbank Den Haag verklaarde het beroep ongegrond, maar appellant ging in hoger beroep. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv onvoldoende rekening had gehouden met de beperkingen die voortvloeien uit de diagnose ASS. De Raad concludeerde dat de FML van 3 november 2010 niet adequaat was en dat appellant op basis van de nieuwe informatie, waaronder een rapport van WPEX, meer dan 25% arbeidsongeschikt is te achten. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak en droeg het Uwv op om een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening gehouden moet worden met de vastgestelde beperkingen, waaronder een urenbeperking van 20 uur per week. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant.