ECLI:NL:CRVB:2024:263

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 januari 2024
Publicatiedatum
12 februari 2024
Zaaknummer
21/4534 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om schadevergoeding na toekennen van bijstand met wettelijke rente en afwijzing van overige schade

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 januari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek om schadevergoeding van appellant, die eerder bijstand had aangevraagd. Na een eerdere afwijzing heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ermelo op 10 april 2020 alsnog bijstand toegekend aan appellant met terugwerkende kracht vanaf 19 augustus 2019. Appellant verzocht om schadevergoeding voor de wettelijke rente over het nabetaalde bedrag aan bijstand, alsook voor andere schadeposten zoals de verkoop van zijn auto en boot, teruggevorderde huursubsidie, hogere eigen bijdrage en immateriële schade. De Raad oordeelde dat alleen de wettelijke rente voor vergoeding in aanmerking komt, terwijl de overige schadeposten niet voor vergoeding in aanmerking komen. De uitspraak van de rechtbank Gelderland, die het verzoek om schadevergoeding gedeeltelijk had toegewezen, blijft in stand. De Raad bevestigt dat de wettelijke rente inmiddels door het college aan appellant is betaald en dat er geen aanleiding is voor verdere schadevergoeding. De uitspraak is openbaar gedaan en de griffier was A.M. Korver.

Uitspraak

21/4534 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 16 december 2021, 21/3351 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ermelo (college)
Datum uitspraak: 16 januari 2024

PROCESVERLOOP

De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het verzoek om schadevergoeding gedeeltelijk toegewezen.
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 november 2023. Appellant is verschenen via videobellen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.G. Röst. De zaak 21/4534 is behandeld samen met de zaak 21/4529. In de zaak 21/4529 is op 21 november 2023 mondeling uitspraak gedaan.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

Na een eerdere afwijzing heeft het college op 10 april 2020 alsnog bijstand toegekend aan appellant vanaf 19 augustus 2019. Het verzoek van appellant om schadevergoeding kan alleen worden toegewezen voor zover het vergoeding van de wettelijke rente over het nabetaalde bedrag aan bijstand betreft. De andere door appellant gestelde schade komt niet voor vergoeding in aanmerking. Appellant krijgt geen gelijk. De uitspraak van de rechtbank blijft in stand.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant ontving vanaf 1 mei 2010 bijstand van het college, laatstelijk op grond van de Participatiewet naar de norm voor een alleenstaande. Bij besluit van 6 augustus 2019 heeft het college de bijstand van appellant met ingang van 1 mei 2018 ingetrokken in verband met handel op Marktplaats. Bij besluit van 6 september 2019 heeft het college de over de periode van 1 mei 2018 tot en met 14 juni 2019 gemaakte kosten van bijstand van appellant teruggevorderd tot een bedrag van € 15.753,28. Ook is aan appellant een boete opgelegd van € 1.854,75. Over deze besluiten heeft de Raad uitspraak gedaan op 23 mei 2022. [1]
1.2.
Appellant heeft op 19 augustus 2019 opnieuw bijstand aangevraagd. Als ingangsdatum heeft appellant 1 juli 2019 vermeld. Bij besluit van 11 december 2019 heeft het college de aanvraag afgewezen. Bij besluit van 10 april 2020 heeft het college het besluit van 11 december 2019 herzien en aan appellant bijstand toegekend met ingang van 19 augustus 2019.
1.3.
Appellant had tegen het besluit van 11 december 2019 bezwaar gemaakt. Het college heeft het bezwaar bij besluit van 13 mei 2020 niet-ontvankelijk verklaard, omdat het college appellant bij het besluit van 10 april 2020 inmiddels bijstand had toegekend met ingang van 19 augustus 2019. De rechtbank heeft het besluit van 13 mei 2020 vernietigd bij uitspraak van 27 oktober 2020. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college niet volledig aan de aanvraag was tegemoet gekomen, omdat het college niet had beslist op de vraag van appellant om bijstand met ingang van 1 juli 2019. Het college heeft bij beslissing van 21 januari 2021 alsnog beslist op het bezwaar van appellant en geoordeeld dat er geen aanleiding bestaat om bijstand met terugwerkende kracht tot 1 juli 2019 toe te kennen. De bijstand blijft toegekend met ingang van de datum van melding: 19 augustus 2019.
1.4.
Op 12 april 2021 heeft appellant naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank van 27 oktober 2020 een verzoek om schadevergoeding ingediend. Appellant heeft toegelicht dat zijn schade bestaat uit de volgende elementen:
- rente over het na te betalen bedrag;
- de verkoop van diverse spullen waaronder zijn auto en boot;
- huursubsidie die als gevolg van de nabetaling van bijstand is teruggevorderd;
- hogere eigen bijdrage i.v.m. nabetaling bijstand; en
- immateriële schade.
1.5.
Bij brief van 9 juli 2021 heeft het college het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Volgens het college is er geen sprake van een onrechtmatig besluit.
Uitspraak van de rechtbank
2.1.
De rechtbank heeft onder verwijzing naar vaste rechtspraak van de Raad overwogen dat de gevolgen van een onrechtmatige intrekking van een uitkering in beginsel zijn terug te voeren op de vertraagde uitbetaling van de uitkering, althans voor zover het gaat om kosten die gemaakt zijn als gevolg van het tijdelijk gemis aan geld door die intrekking. Deze rechtspraak is ook van toepassing bij vertraagde uitbetaling van een uitkering na een eerdere onrechtmatige afwijzing van een aanvraag. [2]
2.1.1.
Artikel 6:119 van het Burgerlijk Wetboek (BW) normeert de omvang en duur van de verplichting tot vergoeding van schade wegens vertraging in de voldoening van een geldsom. Het eerste lid van dat artikel bepaalt dat schadevergoeding, verschuldigd wegens de vertraging in de voldoening van een geldsom, bestaat in de wettelijke rente van die som over de tijd dat de schuldenaar met de voldoening daarvan in verzuim is geweest. De strekking van deze bepaling brengt mee dat de daarin aangewezen gefixeerde hoogte van de schade niet opzij kan worden gezet op de grond dat de rechthebbende meer schade heeft geleden dan overeenkomt met de wettelijke rente.
2.1.2.
Op basis van deze rechtspraak is de rechtbank tot de conclusie gekomen dat appellant vergoeding van wettelijke rente toekomt over de periode van 19 augustus 2019 tot 10 april 2020, de periode waarover de bijstand is nabetaald.
2.2.
Bij brief van 4 maart 2022 heeft het college te kennen gegeven dat de uitspraak is overgenomen en dat de schadevergoeding inmiddels aan appellant is uitbetaald.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Hij heeft daartegen samengevat aangevoerd dat de rechter niet op zijn vragen heeft gereageerd en dat tijdens de zitting zijn punten niet zijn besproken. Volgens appellant is er gelogen, gediscrimineerd en machtsmisbruik gepleegd. Hij heeft verwezen naar artikel 365 van het Wetboek van Strafrecht.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het college de schade voor de late uitbetaling van de bijstand in de vorm van wettelijke rente moet vergoeden. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1.
De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.2.
Appellant heeft zoals weergegeven in 1.4 naast wettelijke rente verzocht om schadevergoeding voor de verkoop van diverse spullen waaronder zijn auto en boot, de huursubsidie die als gevolg van de nabetaling van bijstand is teruggevorderd, de hogere eigen bijdrage in verband met de nabetaling van bijstand en immateriële schade.
4.3.
Op grond van de vaste rechtspraak van de Raad waarnaar ook de rechtbank heeft verwezen, kan – kort gezegd – een schadevergoeding voor een periode waarin ten onrechte geen bijstand is ontvangen slechts bestaan uit wettelijke rente over het ten onrechte niet betaalde bedrag. Zo is dat neergelegd in artikel 6:119, eerste lid, van het BW. De wettelijke rente is inmiddels door het college aan appellant betaald.
4.4.
Uit 4.3 volgt dat appellant inmiddels schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente heeft ontvangen. De overige schade die appellant vraagt komt niet voor vergoeding in aanmerking. Dit betekent dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
4.5.
Ten overvloede wijst de Raad op de toezegging van de gemachtigde van het college op de zitting, dat het college bereid is om een eventuele terugvordering door de Belastingdienst van betaalde toeslagen over het jaar 2020 te vergoeden.
5. Voor een vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak
Deze uitspraak is gedaan door J.N.A. Bootsma, in tegenwoordigheid van A.M. Korver als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 januari 2024.
(getekend) J.N.A. Bootsma
(getekend) A.M. Korver

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Burgerlijk wetboek
Artikel 6:119, eerste lid
De schadevergoeding, verschuldigd wegens vertraging in de voldoening van een geldsom, bestaat in de wettelijke rente van die som over de tijd dat de schuldenaar met de voldoening daarvan in verzuim is geweest.

Voetnoten

2.De rechtbank heeft verwezen naar de uitspraken ECLI:NL:CRVB:2014:4087 en ECLI:NL:CRVB:2013:BZ3267.