ECLI:NL:CRVB:2014:4087

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 december 2014
Publicatiedatum
9 december 2014
Zaaknummer
13-2748 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om schadevergoeding na onrechtmatige intrekking van bijstandsbesluit

In deze zaak gaat het om een verzoek van appellant om schadevergoeding als gevolg van een onrechtmatig besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, waarbij zijn bijstandsuitkering met terugwerkende kracht werd ingetrokken. Appellant ontving vanaf 27 december 2002 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Het college trok de bijstand per 1 juni 2007 in, maar na een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep op 9 november 2010 werd dit besluit ingetrokken en werd de bijstand voortgezet. Appellant verzocht in augustus 2011 om schadevergoeding van € 3.000,- voor de gevolgen van de intrekking. Het college kende hem € 696,97 aan wettelijke rente toe, maar wees het overige verzoek af, omdat er volgens hen geen grond was voor een hogere schadevergoeding dan de wettelijke rente.

De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep van appellant tegen het besluit van het college ongegrond. Appellant ging in hoger beroep en voerde aan dat de schade die hij had geleden meer omvatte dan alleen de wettelijke rente, omdat hij door de intrekking van de bijstand zijn opleidingskosten niet kon betalen en zijn tandartskosten waren opgelopen. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de wettelijke rente, die appellant was toegekend, voldoende compensatie bood voor de geleden schade. De Raad stelde vast dat de schade die appellant had geleden voortvloeide uit de vertraging in de betaling van de bijstand, en dat de wettelijke rente de enige schadevergoeding was die hij kon ontvangen op basis van het Burgerlijk Wetboek.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen grond was voor een hogere schadevergoeding dan de reeds toegekende wettelijke rente. De uitspraak werd gedaan door Y.J. Klik, in tegenwoordigheid van griffier C. Moustaïne, op 9 december 2014.

Uitspraak

13/2748 WWB
Datum uitspraak: 9 december 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 28 maart 2013, 12/4091 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.J. Wintjes, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 oktober 2014. Appellant is verschenen.
Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C.W. de Jong.
Het onderzoek ter zitting is geschorst en hervat op 27 oktober 2014. Namens appellant is verschenen mr. Wintjes. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S. El Fizazi.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving vanaf 27 december 2002 bijstand, laatstelijk op grond van de Wet werk en bijstand (WWB), naar de norm voor een alleenstaande.
1.2.
Bij besluit van 27 juli 2007, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 27 september 2007, heeft het college de bijstand met ingang van 1 juni 2007 ingetrokken. Naar aanleiding van de uitspraak van de Raad van 9 november 2010 (ECLI:NL:CRVB:2010:BO4317) heeft het college bij besluit van 12 januari 2011 het besluit van 27 juli 2007 ingetrokken en appellant medegedeeld dat zijn bijstand ongewijzigd wordt voortgezet. Aan appellant is een bedrag van € 2.901,26 nabetaald over de periode van 1 juni 2007 tot en met 10 september 2007.
1.3.
Bij brief van 25 augustus 2011 heeft appellant verzocht om vergoeding van schade, begroot op een bedrag van € 3.000,-, als gevolg van het onrechtmatige intrekkingsbesluit van 27 juli 2007.
1.4.
Bij besluit van 5 januari 2012 heeft het college aan appellant € 696,97 aan wettelijke rente toegekend over de nabetaling van de bijstand. Voor het overige heeft het college het verzoek om vergoeding van schade afgewezen op de grond dat slechts plaats is voor een vergoeding van schade gefixeerd op de wettelijke rente en dat voor zelfstandige vergoeding van beweerdelijk uit de vertraagde betaling van de bijstand voortgevloeide kosten geen plaats is.
1.5.
Bij besluit van 6 augustus 2012 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 5 januari 2012 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij heeft aangevoerd dat de schade die hij heeft geleden meer omvat dan slechts de wettelijke rente. Doordat appellant een lange periode zonder inkomen heeft gezeten kon hij zijn opleidingskosten niet betalen, waardoor hij zijn opleiding heeft moeten staken. Ook werd hij geweerd uit de aanvullende ziektekostenverzekering, waardoor hij zijn tandartskosten niet kon betalen en deze zijn opgelopen. Deze schade dient voor vergoeding in aanmerking te komen. De kostenposten zijn het directe gevolg van het niet betaalbaar stellen van de bijstand en dat is onrechtmatig gebleken. Het niet betalen van bijstand en het daarmee wegvallen van een inkomenswaarborg is iets anders dan het niet betalen van een geldsom. De wettelijke rente biedt onvoldoende compensatie voor de geleden schade.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op 1 juli 2013 is de Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten (Stb. 2013, 50) in werking getreden. Op grond van het overgangsrecht blijft op deze zaak het recht van toepassing zoals dat gold vóór 1 juli 2013.
4.2.
Appellant heeft aan zijn inleidend verzoek om vergoeding van schade de onrechtmatigheid van het besluit van 27 juli 2007 ten grondslag gelegd. Uit 1.2 volgt dat het college dit besluit heeft ingetrokken en de bijstand aan appellant ongewijzigd heeft voortgezet. Daarmee is de onrechtmatigheid van dat besluit en de toerekening aan het bestuursorgaan gegeven.
4.3.
Niet betwist wordt dat de bij het besluit van 5 januari 2012 toegekende wettelijke rente juist is berekend. In geschil is of er daarnaast grond bestaat voor toewijzing van verdere vergoeding van schade, zoals appellant heeft verzocht.
4.4.
Volgens vaste rechtspraak van de Raad, zie onder meer zijn uitspraak van 11 januari 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BP2317, dient in het kader van het bestuursrecht voor de beantwoording van de vraag of een partij schade lijdt en in welke omvang, zoveel mogelijk aansluiting te worden gezocht bij het civielrechtelijke schadevergoedingsrecht, waarbij in het bijzonder van belang is de rechtspraak van de burgerlijke rechter betreffende de gevolgen van onrechtmatige overheidsbesluiten.
4.5.
Appellant stelt schade te hebben geleden als direct gevolg van het niet betaalbaar stellen van de bijstand, omdat daardoor zijn tandartskosten zijn opgelopen en hij zijn opleidingskosten niet kon betalen. De gestelde schade vloeit voort uit de vertraging in de betaling van een geldsom (de bijstand) ten gevolge van het onrechtmatige besluit van 27 juli 2007. Artikel 6:119, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek bepaalt dat schadevergoeding, verschuldigd wegens de vertraging in de voldoening van een geldsom, bestaat in de wettelijke rente van die som over de tijd dat de schuldenaar met de voldoening daarvan in verzuim is geweest. De strekking van deze bepaling brengt mee dat de daarin aangewezen gefixeerde hoogte van de schade niet opzij kan worden gezet op de grond dat de rechthebbende meer schade heeft geleden dan overeenkomt met de wettelijke rente. Zie in dit verband de rechtspraak van de Hoge Raad (arresten van 14 januari 2005, ECLI:NL:HR:2014:AR0220 en van 14 januari 2005, ECLI:NL:HR:2005:AR2760).
4.6.
Op grond van wat is overwogen onder 4.4 en 4.5 bestaat geen grond om een hogere schadevergoeding dan de reeds toegekende wettelijke rente (het fixum) toe te kennen en is geen plaats voor zelfstandige vergoeding van de uit de vertraagde uitbetaling beweerdelijk voortgevloeide kosten.
4.7.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Y.J. Klik, in tegenwoordigheid van C. Moustaïne als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 december 2014.
(getekend) Y.J. Klik
(getekend) C. Moustaïne

HD