ECLI:NL:CRVB:2014:4087
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Verzoek om schadevergoeding na onrechtmatige intrekking van bijstandsbesluit
In deze zaak gaat het om een verzoek van appellant om schadevergoeding als gevolg van een onrechtmatig besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, waarbij zijn bijstandsuitkering met terugwerkende kracht werd ingetrokken. Appellant ontving vanaf 27 december 2002 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Het college trok de bijstand per 1 juni 2007 in, maar na een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep op 9 november 2010 werd dit besluit ingetrokken en werd de bijstand voortgezet. Appellant verzocht in augustus 2011 om schadevergoeding van € 3.000,- voor de gevolgen van de intrekking. Het college kende hem € 696,97 aan wettelijke rente toe, maar wees het overige verzoek af, omdat er volgens hen geen grond was voor een hogere schadevergoeding dan de wettelijke rente.
De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep van appellant tegen het besluit van het college ongegrond. Appellant ging in hoger beroep en voerde aan dat de schade die hij had geleden meer omvatte dan alleen de wettelijke rente, omdat hij door de intrekking van de bijstand zijn opleidingskosten niet kon betalen en zijn tandartskosten waren opgelopen. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de wettelijke rente, die appellant was toegekend, voldoende compensatie bood voor de geleden schade. De Raad stelde vast dat de schade die appellant had geleden voortvloeide uit de vertraging in de betaling van de bijstand, en dat de wettelijke rente de enige schadevergoeding was die hij kon ontvangen op basis van het Burgerlijk Wetboek.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen grond was voor een hogere schadevergoeding dan de reeds toegekende wettelijke rente. De uitspraak werd gedaan door Y.J. Klik, in tegenwoordigheid van griffier C. Moustaïne, op 9 december 2014.