11/7235 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 4 november 2011, 11/2846 (aangevallen uitspraak)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
Datum uitspraak 5 maart 2013.
PROCESVERLOOP
Namens appellante, heeft mr. C.A. Madern, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met de zaken 11/885 WWB en 12/3913 WWB, plaatsgevonden op 22 januari 2013. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Madern. Het college is, met bericht, niet verschenen. In de gevoegde zaken wordt heden afzonderlijk uitspraak gedaan.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Op 15 juni 2010 heeft appellante een aanvraag om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) ingediend. Bij besluit van 14 juli 2010 heeft het college deze aanvraag afgewezen. Bij besluit van 6 oktober 2010 heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 14 juli 2010 gegrond verklaard en appellante alsnog vanaf 15 juni 2010 bijstand naar de norm voor een alleenstaande ouder toegekend. Appellante heeft het college op 11 november 2010 om een voorschot gevraagd omdat zij al geruime tijd geen inkomsten had en het college nog geen gevolg had gegeven aan de in het besluit van 6 oktober 2010 vervatte beslissing bijstand toe te kennen. Het college heeft op 12 november 2010 een voorschot verstrekt van € 2.500,--. Eind november 2010 heeft het college het resterende tegoed aan bijstand tot een bedrag van € 1.996,14 aan appellante uitbetaald.
1.2. Appellante heeft het college bij brief van 16 november 2010 verzocht om vergoeding van de schade die zij heeft geleden wegens de vertraagde uitbetaling van de bijstand. Appellante heeft gesteld dat zij door de vertraagde uitbetaling haar vaste lasten niet heeft kunnen betalen, waaronder de premies zorgverzekering bij Agis Zorgverzekeraar (zorgverzekeraar). De zorgverzekeraar heeft incassomaatregelen getroffen. Zij verzoekt om vergoeding van de in verband daarmee aan haar in rekening gebrachte incassokosten, kosten van wettelijke rente, dagvaardingskosten, griffierechtkosten en kosten wegens verleende rechtsbijstand tot een bedrag van € 530,76. Appellante heeft voorts verzocht om vergoeding van de wettelijke rente over de na te betalen bijstand.
1.3. Bij besluit van 16 december 2010 heeft het college aan appellante de gevraagde vergoeding van de wettelijke rente toegekend tot een bedrag van € 21,54. Het college heeft het verzoek van appellante om vergoeding van de overige door haar opgevoerde, in 1.2 genoemde schadeposten afgewezen.
1.4. Bij besluit van 29 april 2011 (bestreden besluit) heeft het college het tegen het besluit van 16 december 2010 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Het college heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat de schade die is ontstaan door de vertraagde uitbetaling van een uitkering wordt gecompenseerd door vergoeding van de wettelijke rente en dat er geen plaats is voor de vergoeding van andere schadeposten. De schade die voortkomt uit een van rechtswege ontstane wijziging van de status van uitkeringsgerechtigde in niet-uitkeringsgerechtigde kan wel voor vergoeding in aanmerking komen, maar in het geval van appellante is geen sprake van een dergelijke statuswijzing, zodat er geen reden is de vertragingsschade te vergoeden.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij heeft daarbij, samengevat, aangevoerd dat de vergoeding van de wettelijke rente onvoldoende compensatie biedt voor de schade die zij heeft geleden als gevolg van de vertraagde uitbetaling van de bijstand. Indien het college de te verstrekken bijstand kort na het afgeven van het bestreden besluit had uitbetaald, had appellante de ter zake van de openstaande premies zorgverzekering ontstane vertragingschade kunnen voorkomen. Naar de mening van appellante zijn er bijzondere feiten en omstandigheden die het college aanleiding zouden moeten geven om de in 1.2 genoemde schadeposten te vergoeden. Het gaat er hierbij om dat het college bekend was met de omstandigheid dat appellante geen inkomsten had en dat het afsluiten van een zorgverzekering essentieel is om voor een verblijfsvergunning in aanmerking te komen. Hoewel in het geval van appellante sprake is van een wijziging van status van niet-uitkeringsgerechtigde naar uitkeringsgerechtigde, had het college de 1.2 genoemde schadeposten toch moeten vergoeden.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Tussen partijen is niet in geschil dat de in 1.2 genoemde schadeposten verband houden met het niet tijdig uitbetalen van de alsnog toegekende bijstand naar aanleiding van de aanvraag om bijstand van 15 juni 2010.
4.2. Volgens vaste rechtspraak van de Raad (CRvB 6 december 2011, LJN BU7806) zijn de gevolgen van een onrechtmatige intrekking van een uitkering in beginsel terug te voeren op de vertraagde uitbetaling van de uitkering, althans voor zover het gaat om kosten die gemaakt zijn als gevolg van het tijdelijk gemis aan geld door die intrekking. Deze rechtspraak is ook van toepassing bij vertraagde uitbetaling van een uitkering na een eerdere onrechtmatige afwijzing van een aanvraag.
4.3. Artikel 6:119 van het Burgerlijk Wetboek normeert de omvang en duur van de verplichting tot vergoeding van schade wegens vertraging in de voldoening van een geldsom. Het eerste lid van dat artikel bepaalt dat schadevergoeding, verschuldigd wegens de vertraging in de voldoening van een geldsom, bestaat in de wettelijke rente van die som over de tijd dat de schuldenaar met de voldoening daarvan in verzuim is geweest.
4.4. Vaststaat dat het college bij besluit van 16 december 2010 de wettelijke rente in verband met de vertraagde uitbetaling van de uitkering heeft vergoed. Met de vergoeding van de wettelijke rente wordt het college geacht alle schade, ontstaan door vertraging in voldoening van een geldsom, te hebben voldaan. Er is dan ook geen plaats voor zelfstandige vergoeding van de overige schadeposten die appellante heeft opgevoerd als gevolg van de niet tijdige betaling van de bijstand over de periode van medio juni 2010 tot en met november 2010. De door appellante naar voren gebrachte bijzondere feiten en omstandigheden, wat daar verder ook van zij, rechtvaardigen niet dat van dit uitgangspunt wordt afgeweken. Dat de status van appellante is gewijzigd van niet-uitkeringsgerechtigde in uitkeringsgerechtigde doet er niet aan af dat de onder 1.2 genoemde schadeposten voortvloeien uit het door het onrechtmatige afwijzingsbesluit voortvloeiende gemis aan inkomsten en niet uit die statuswijziging.
4.5. Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.F. Claessens, in tegenwoordigheid van V.C. Hartkamp als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 maart 2013.
(getekend) W.F. Claessens