ECLI:NL:CRVB:2024:2462
Centrale Raad van Beroep
- Proces-verbaal
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstand wegens bereiken AOW-leeftijd en de vraag naar schadevergoeding
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 november 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De appellant, die sinds 1995 bijstand ontving, betwistte de intrekking van zijn bijstand door het college van burgemeester en wethouders van Venlo, die was ingegaan op 1 juli 2020, de datum waarop hij de pensioengerechtigde leeftijd bereikte. Het college stelde dat appellant recht had op een pensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW), wat een voorliggende voorziening is ten opzichte van de bijstand. De rechtbank had het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, wat door de Centrale Raad werd bevestigd.
Appellant voerde in hoger beroep aan dat de bijstand was verstrekt als schadevergoeding en dat deze vergoeding ook na het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd moest worden voortgezet. De Raad oordeelde echter dat er geen bewijs was voor het standpunt van appellant dat de bijstand als schadevergoeding was toegekend. De bijstand was verstrekt op basis van de Algemene Bijstandswet, de Wet werk en bijstand en de Participatiewet, omdat appellant bijstandbehoevend was. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde, waardoor appellant geen recht had op terugbetaling van het griffierecht en er geen kostenvergoeding werd toegekend.
De uitspraak werd gedaan in het openbaar en is vastgelegd in een proces-verbaal. De griffier was verhinderd te ondertekenen, maar de voorzitter van de meervoudige kamer, P.W. van Straalen, heeft de uitspraak ondertekend.