ECLI:NL:CRVB:2024:2453

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 december 2024
Publicatiedatum
7 januari 2025
Zaaknummer
22/561 WMO15
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep niet-ontvankelijk wegens ontbreken procesbelang en afwijzing verzoek om schadevergoeding

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 december 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De zaak betreft een geschil over de beëindiging van een maatwerkvoorziening voor huishoudelijke ondersteuning in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb) en de vraag of het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leiden deze maatwerkvoorziening had moeten verstrekken. De appellant, de erfgenaam van de betrokkene, heeft hoger beroep ingesteld, maar de Raad heeft geoordeeld dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is omdat er geen procesbelang aanwezig is. De Raad concludeert dat de appellant met het hoger beroep geen baten of lasten kan verkrijgen, en dat de vraag of het college de maatwerkvoorziening had moeten verstrekken in de vorm van een pgb feitelijk geen betekenis heeft voor de appellant. Het verzoek om schadevergoeding is eveneens afgewezen, omdat de Raad van oordeel is dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter D. Hardonk-Prins en de leden K.M.P. Jacobs en K.H. Sanders aanwezig waren, met M. Dafir als griffier.

Uitspraak

22/561 WMO15
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 24 januari 2022, 20/702 WMO (aangevallen uitspraak) en op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
de erfgenaam van [betrokkene] (betrokkene, laatstelijk gewoond hebbende te [woonplaats] ), hierna: appellant
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leiden (college)
Datum uitspraak: 12 december 2024

SAMENVATTING

In deze uitspraak komt de Raad tot de conclusie dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is, omdat procesbelang ontbreekt. Het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.

PROCESVERLOOP

[gemachtigde] heeft namens appellant hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak gelijktijdig, maar niet gevoegd behandeld met de zaak 22/771 WMO15 op een zitting van 3 oktober 2024. [gemachtigde] is verschenen. Het college is niet verschenen.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1.1.
Bij besluiten van 11 december 2018 heeft het college een aan betrokkene verstrekte maatwerkvoorziening voor huishoudelijke ondersteuning in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb) beëindigd en aan betrokkene voor de periode van 1 januari 2019 tot en met 30 juni 2019 een maatwerkvoorziening voor huishoudelijke ondersteuning in de vorm van zorg in natura verstrekt. Deze besluitvorming, waartegen rechtsmiddelen zijn aangewend, staat in rechte vast.
1.2.
Bij besluit van 11 juni 2019 heeft het college aan betrokkene voor de periode van 1 juli 2019 tot en met 30 juni 2024 een maatwerkvoorziening voor huishoudelijke ondersteuning verstrekt in de vorm van zorg in natura. Tegen dit besluit heeft betrokkene bezwaar gemaakt. Tijdens de bezwaarprocedure is betrokkene op [datum overlijden] 2019 overleden.
1.3.
Bij besluit van 12 december 2019 (bestreden besluit) heeft het college de bezwaren ongegrond verklaard. [gemachtigde] heeft gesteld dat hij namens de erfgenaam van betrokkene beroep heeft ingesteld tegen het bestreden besluit.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat [gemachtigde] niet bevoegd was om namens appellant beroep in te stellen.
Het standpunt van appellant
3.1.
In hoger beroep heeft [gemachtigde] aangevoerd dat hij wel bevoegd was om namens appellant beroep in te stellen. Hij heeft tevens verzocht om een schadevergoeding vanwege overschrijding van de redelijke termijn.
3.2.
Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat het hoger beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat procesbelang ontbreekt.

Het oordeel van de Raad

4.1.
Daargelaten of [gemachtigde] bevoegd is namens appellant hoger beroep in te stellen, is het hoger beroep niet-ontvankelijk, omdat van procesbelang bij appellant geen sprake is. Daarvoor is het volgende van belang.
4.2.1.
Het college heeft er op gewezen dat [gemachtigde] en betrokkene, zijn broer , vlak voor het overlijden van betrokkene hebben afgesproken dat de erfenis of nalatenschap niet mag worden belast met de kosten van de gerechtelijke procedures en dat [gemachtigde] alle risico’s op zich dient te nemen, maar ook alle baten hiervan ontvangt. Deze afspraken zijn neergelegd in een brief van 2 juli 2019. [1] In die brief staat onder meer: “(…) Met [naam 1] (lees: [gemachtigde] ) heeft [naam 2] (lees: betrokkene) een deal gesloten dat bij “winst of verlies” van de procedures alles ten bate of ten laste van [naam 1] komt (…)”. Appellant is bekend met de inhoud van de brief van 2 juli 2019 en stemt met de inhoud daarvan in.
4.2.2.
Hieruit blijkt dat betrokkene vlak voor zijn overlijden al zijn eventuele aanspraken tegenover het college heeft overgedragen aan [appellant] . Dat, zoals [gemachtigde] stelt, deze afspraak is vervallen met het overlijden van betrokkene, valt niet in te zien. Dat er voor de periode hier van belang, van 1 juli 2019 tot 28 juli 2019, rekeningen zijn gestuurd voor verleende hulp, is niet met stukken onderbouwd. Dit past ook niet bij de onder 4.2.1 genoemde afspraken en komt ook niet overeen met de eerdere verklaring van [gemachtigde] dat hij geen facturen voor aan betrokkene geboden huishoudelijke ondersteuning zal sturen aan appellant. Van een schuld ten laste van de nalatenschap is niet gebleken. De uitkomst van het (onderliggende) geschil raakt appellant niet.
4.2.3.
Daarmee is ook in deze procedure niet aannemelijk geworden dat appellant met het hoger beroep nog een bate of een last kan verkrijgen, en dat het antwoord op de vraag of het college de maatwerkvoorziening voor huishoudelijke ondersteuning had moeten verstrekken in de vorm van een pgb, voor appellant feitelijk geen betekenis kan hebben.

Conclusie en gevolgen

4.3.
Appellant heeft geen belang bij beoordeling van de aangevallen uitspraak door de Raad. Het hoger beroep zal daarom wegens het ontbreken van procesbelang niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit betekent dat de Raad niet toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep.
5. Wat is overwogen in 4.2.1 tot en met 4.2.3 betekent ook dat het verzoek om schadevergoeding moet worden afgewezen.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door D. Hardonk-Prins als voorzitter en K.M.P. Jacobs en K.H. Sanders als leden, in tegenwoordigheid van M. Dafir als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 december 2024.
(getekend) D. Hardonk-Prins
(getekend) M. Dafir

Voetnoten

1.Zie ook de uitspraak van de Raad van 5 januari 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:92.