ECLI:NL:CRVB:2022:92

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 januari 2022
Publicatiedatum
13 januari 2022
Zaaknummer
19/2248 WMO15
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake procesbelang en niet-ontvankelijkheid in Wmo 2015-zaken

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 januari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De zaak betreft de erfgenaam van een betrokkene die een aanvraag voor uitbreiding van de maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning had ingediend op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). De aanvraag was eerder afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Leiden, waarna de rechtbank het beroep van de betrokkene ongegrond verklaarde. Na het overlijden van de betrokkene heeft de gemachtigde, die tevens de broer en zorgverlener van de betrokkene is, hoger beroep ingesteld. De Raad heeft vastgesteld dat de gemachtigde geen procesbelang heeft, omdat het resultaat van het hoger beroep feitelijk geen betekenis heeft voor de erfgenaam. De Raad heeft daarbij verwezen naar eerdere jurisprudentie over procesbelang. De gemachtigde heeft aangegeven geen facturen te zullen sturen aan de erfgenaam voor de geboden zorg, wat de afwezigheid van procesbelang verder onderstreept. De Centrale Raad van Beroep heeft het hoger beroep daarom niet-ontvankelijk verklaard en geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

19 2248 WMO15

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Datum uitspraak: 5 januari 2022
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 26 april 2019, 18/3387 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de erfgenaam van [betrokkene] (betrokkene, laatstelijk gewoond hebbende te [woonplaats]), hierna: appellant
het college van burgemeester en wethouders van Leiden (college)

PROCESVERLOOP

Namens betrokkene heeft [A.] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Op 28 juli 2019 is betrokkene overleden.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 november 2021. Namens appellant is [A.] verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. L.J.A. Edelaar.

OVERWEGINGEN

1. Bij beslissing op bezwaar van 28 maart 2018 (bestreden besluit) heeft het college het besluit van 14 november 2017, waarbij de aanvraag van betrokkene voor uitbreiding van de maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 15) is afgewezen, gehandhaafd. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
2. Namens betrokkene heeft [A.] (hierna: gemachtigde) hoger beroep ingesteld. Gemachtigde is de broer van betrokkene alsmede zijn zorgverlener. Gemachtigde heeft huishoudelijke ondersteuning geboden aan betrokkene op basis van het aan betrokkene verstrekte persoonsgebonden budget op grond van de Wmo 2015. Betrokkene is hangende de hoger beroepsprocedure overleden. Uit de door gemachtigde ingediende verklaring van erfrecht en executele blijkt dat de zoon van betrokkene de enige erfgenaam is.
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1.
Op basis van de ingediende verklaring van erfrecht en executele dient de gemachtigde te worden aangemerkt als de gemachtigde van appellant (de erfgenaam van betrokkene). Gemachtigde heeft het hoger beroep in die hoedanigheid voortgezet.
3.2.
Zoals de Raad eerder heeft overwogen (zie de uitspraak van de Raad van 29 januari 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BC3264) is pas sprake van (voldoende) procesbelang als het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het indienen van (hoger) beroep nastreeft, daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang. Als sprake is van een reeds verstreken periode, blijft procesbelang aanwezig als een inhoudelijk oordeel over het bestreden besluit van belang kan zijn voor een toekomstige periode. Daarnaast kan procesbelang aanwezig blijven in verband met de beoordeling van een verzoek om schadevergoeding, tenzij op voorhand onaannemelijk is dat schade is geleden.
3.3.
Gemachtigde heeft een brief gedateerd 2 juli 2019 van zijn hand ingediend, gericht aan betrokkene en een ander familielid. Deze brief bevat een verslag van het gesprek dat heeft plaatsgevonden tussen gemachtigde, betrokkene en het andere familielid. In deze brief staat dat de erfenis of nalatenschap niet mag worden belast met de kosten van de gerechtelijke procedures tegen de gemeente Leiden en dat gemachtigde alle risico’s op zich dient te nemen. In de brief staat onder meer: “(…) Met [A.] (lees: gemachtigde) heeft [betrokkene] (lees: betrokkene) een deal gesloten dat bij “winst of verlies” van de procedures alles ten bate of ten laste van [A.] komt (…)”. Gemachtigde heeft ter zitting desgevraagd toegelicht dat hij geen facturen voor aan betrokkene geboden huishoudelijke ondersteuning zal sturen aan appellant. Verder heeft hij te kennen gegeven dat hij appellant per e-mailbericht op de hoogte heeft gesteld van de voortzetting van de hoger beroepsprocedure, dat appellant bekend is met de inhoud van de brief van 2 juli 2019 en dat appellant met die inhoud instemt.
3.4.
Uit 3.3 vloeit voort dat het met het indienen van het hoger beroep nagestreefde te realiseren resultaat voor appellant feitelijk geen betekenis heeft. Dit betekent dat appellant geen belang heeft bij beoordeling van de aangevallen uitspraak door de Raad.
3.5.
Hieruit volgt dat het hoger beroep wegens het ontbreken van procesbelang nietontvankelijk moet worden verklaard.
4. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand als voorzitter en D.S. de Vries en J.P.A. Boersma als leden, in tegenwoordigheid van E.J. van der Veldt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 januari 2022.
(getekend) J. Brand
(getekend) E.J. van der Veldt