ECLI:NL:CRVB:2024:2429

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 december 2024
Publicatiedatum
6 januari 2025
Zaaknummer
21/2951 PW-S
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Schadevergoedingsuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak gaat het om een verzoek om een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De Raad stelt vast dat de redelijke termijn is overschreden en kent een schadevergoeding toe van € 500,-, te vermeerderen met wettelijke rente.

Namens verzoeker heeft mr. S.V.A.Y. Dassen-Vranken, advocaat, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van rechtbank Limburg van 27 juli 2021, 20/3267, in het geding tussen verzoeker en het college van burgemeester en wethouders Heerlen. Bij uitspraak van 8 oktober 2024 heeft de Raad de uitspraak van rechtbank Limburg van 27 juli 2021 bevestigd. Namens verzoeker heeft mr. Dassen-Vranken verzocht om een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, te vermeerderen met wettelijke rente. De Raad heeft de Staat als partij aangemerkt.

De Raad oordeelt dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, is overschreden. De termijn is overschreden met bijna een maand, gerekend vanaf de ontvangst van het bezwaarschrift op 15 september 2020 tot aan de uitspraak van de Raad op 8 oktober 2024. De overschrijding heeft plaatsgevonden in de rechterlijke fase, wat leidt tot een schadevergoeding van € 500,-, te vermeerderen met wettelijke rente. De Staat wordt ook veroordeeld in de proceskosten van verzoeker, begroot op € 437,50.

Uitspraak

21/2951 PW-S
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid)
Datum uitspraak: 10 december 2024
SAMENVATTING
In deze zaak gaat het om een verzoek om een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De Raad stelt vast dat de redelijke termijn is overschreden en kent een schadevergoeding toe van € 500,-, te vermeerderen met wettelijke rente.

PROCESVERLOOP

Namens verzoeker heeft mr. S.V.A.Y. Dassen-Vranken, advocaat, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van rechtbank Limburg van 27 juli 2021, 20/3267, in het geding tussen verzoeker en het college van burgemeester en wethouders Heerlen.
Bij uitspraak van 8 oktober 2024 [1] heeft de Raad de uitspraak van rechtbank Limburg van 27 juli 2021 bevestigd.
Namens verzoeker heeft mr. Dassen-Vranken verzocht om een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, te vermeerderen met wettelijke rente.
Naar aanleiding van dit verzoek heeft de Raad de Staat als partij aangemerkt.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. verzoeker heeft aangevoerd dat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), omdat, gerekend vanaf de ontvangst van het bezwaarschrift op 15 september 2020, meer dan vier jaar zijn verstreken.
2. Of de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM, is overschreden, moet worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval. Uit de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens volgt dat daarbij van belang zijn de ingewikkeldheid van de zaak, de wijze waarop de zaak door het bestuursorgaan en de rechter is behandeld, het processuele gedrag van betrokkene gedurende de hele procesgang en de aard van de maatregel en het daardoor getroffen belang van betrokkene.
3. De redelijke termijn is voor een procedure in drie instanties in zaken zoals deze in beginsel niet overschreden als die procedure in haar geheel niet langer dan vier jaar heeft geduurd. De behandeling van het bezwaar mag ten hoogste een half jaar, de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar en de behandeling van het hoger beroep ten hoogste twee jaar duren, terwijl doorgaans geen sprake is van een te lange behandelingsduur in de rechterlijke fase in haar geheel als deze niet meer dan drie en een half jaar heeft geduurd. De omstandigheden van het geval kunnen aanleiding geven een langere behandelingsduur te rechtvaardigen. In beginsel is een vergoeding gepast van € 500,- per half jaar of gedeelte daarvan waarmee de redelijke termijn is overschreden. [2]
4. In het voorliggende geval geldt dat vanaf de ontvangst van het bezwaarschrift door het college op 15 september 2020 tot aan de uitspraak van de Raad op 8 oktober 2024, vier jaar en bijna een maand is verstreken. In de zaak zelf noch in de opstelling van verzoeker zijn aanknopingspunten te vinden voor het oordeel dat in dit geval de totale lengte van de procedure meer dan vier jaar zou mogen bedragen. De redelijke termijn is dus met bijna een maand overschreden. Dit leidt tot een schadevergoeding van € 500,-. De overschrijding van de redelijke termijn heeft plaatsgevonden in de rechterlijke fase. Aan verzoeker zal daarom een schadevergoeding van € 500,- worden toegekend, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van vier weken na de openbaarmaking van deze uitspraak tot aan de dag van algehele voldoening en te betalen door de Staat.
5. De Staat wordt veroordeeld in de proceskosten van verzoeker in verband met indiening van de schadevordering wegens schending van de redelijke termijn. Die kosten worden begroot op een bedrag van € 437,50 (een punt voor het indienen van het schadeverzoek met een wegingsfactor van 0,5).

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) tot betaling aan verzoeker van een vergoeding van schade tot een bedrag van € 500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van vier weken na de openbaarmaking van deze uitspraak tot aan de dag van algehele voldoening;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 437,50.
Deze uitspraak is gedaan door P.W. van Straalen, in tegenwoordigheid van M. zwart als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 november 2024.
(getekend) P.W. van Straalen
(getekend) M. Zwart

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke verdragsregel

Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
Artikel 6, eerste lid, van het EVRM
Bij het vaststellen van zijn burgerlijke rechten en verplichtingen of bij het bepalen van de gegrondheid van een tegen hem ingestelde vervolging heeft een ieder recht op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak, binnen een redelijke termijn, door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat bij de wet is ingesteld. De uitspraak moet in het openbaar worden gewezen maar de toegang tot de rechtszaal kan aan de pers en het publiek worden ontzegd, gedurende de gehele terechtzitting of een deel daarvan, in het belang van de goede zeden, van de openbare orde of nationale veiligheid in een democratische samenleving, wanneer de belangen van minderjarigen of de bescherming van het privé leven van procespartijen dit eisen of, in die mate als door de rechter onder bijzondere omstandigheden strikt noodzakelijk wordt geoordeeld, wanneer de openbaarheid de belangen van een behoorlijke rechtspleging zou schaden.

Voetnoten

2.Zie de uitspraak van 26 januari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH1009.