In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 december 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag door appellante voor een maatwerkvoorziening in de vorm van een duofiets op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). De rechtbank had het beroep van appellante niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van procesbelang, maar de Raad oordeelt dat appellante wel degelijk procesbelang heeft. De Raad heeft de zaak inhoudelijk beoordeeld en geconcludeerd dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Etten-Leur de duofiets niet als recreatieve voorziening had moeten verstrekken. Appellante heeft beperkingen in haar participatie, maar het college heeft aangetoond dat zij met eigen kracht deze beperkingen kan verminderen of wegnemen. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd voor zover deze betrekking had op de niet-ontvankelijkheid, maar het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Appellante krijgt een vergoeding van haar proceskosten in hoger beroep, die zijn vastgesteld op € 1.750,-, evenals het griffierecht van € 136,-.