ECLI:NL:CRVB:2024:2415

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 december 2024
Publicatiedatum
19 december 2024
Zaaknummer
23/1946 WMO15
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een maatwerkvoorziening op grond van de Wmo 2015 voor een duofiets

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 december 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag door appellante voor een maatwerkvoorziening in de vorm van een duofiets op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). De rechtbank had het beroep van appellante niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van procesbelang, maar de Raad oordeelt dat appellante wel degelijk procesbelang heeft. De Raad heeft de zaak inhoudelijk beoordeeld en geconcludeerd dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Etten-Leur de duofiets niet als recreatieve voorziening had moeten verstrekken. Appellante heeft beperkingen in haar participatie, maar het college heeft aangetoond dat zij met eigen kracht deze beperkingen kan verminderen of wegnemen. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd voor zover deze betrekking had op de niet-ontvankelijkheid, maar het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Appellante krijgt een vergoeding van haar proceskosten in hoger beroep, die zijn vastgesteld op € 1.750,-, evenals het griffierecht van € 136,-.

Uitspraak

23/1946 WMO15
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 23 mei 2023, 21/3220 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Etten-Leur (college)
Datum uitspraak: 12 december 2024

SAMENVATTING

Deze zaak gaat over de vraag of de rechtbank het beroep van appellante terecht nietontvankelijk heeft verklaard wegens het ontbreken van procesbelang. De Raad beantwoordt deze vraag ontkennend. De Raad heeft de zaak vervolgens inhoudelijk beoordeeld. Het gaat om de vraag of het college appellante een recreatieve maatwerkvoorziening bestaande uit een duofiets had moeten verstrekken. Volgens de Raad is dat niet het geval.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. A. van ’t Laar hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft nadere stukken ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 18 september 2024. Namens appellante is mr. Van ’t Laar verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Spruijt.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante is bekend met fibromyalgie, artrose en visusproblematiek. In verband hiermee heeft zij zich bij het college gemeld voor een maatwerkvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015), bestaande uit een duofiets. Appellante heeft een gesprek gehad met een Wmo-consulent, die een ondersteuningsverslag heeft opgesteld.
1.2.
Naar aanleiding van de aanvraag van appellante heeft een verzekeringsarts van de Stichting SAP op verzoek van het college onderzoek verricht en adviezen uitgebracht.
1.3.
Met een besluit van 18 januari 2021 heeft het college de aanvraag van appellante om een duofiets afgewezen. Met een besluit van 3 augustus 2021 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard.
1.4.
In mei 2022 is aan appellante een duofiets verstrekt door Uniek Sporten.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard met bepalingen over proceskosten en schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank heeft geoordeeld dat appellante geen procesbelang meer heeft bij een inhoudelijk oordeel over het bestreden besluit.
Het standpunt van appellante
3. Appellante is het niet eens met de uitspraak van de rechtbank voor zover haar beroep nietontvankelijk is verklaard.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het beroep tegen het bestreden besluit, waarbij de aanvraag om een duofiets is afgewezen, niet-ontvankelijk heeft verklaard aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep slaagt en beoordeelt vervolgens het beroep tegen het bestreden besluit. Dit moet ongegrond worden verklaard. De wettelijke regels en beleidsregels die voor de beoordeling belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.1.
Niet meer in geschil is dat appellante procesbelang heeft. Appellante heeft kosten gemaakt, zoals de verzekerings- en onderhoudskosten van de duofiets, die zij deels niet had hoeven maken als de duofiets was verstrekt door het college. Het bestaan van schade als gevolg van het bestreden besluit is daarmee niet op voorhand onaannemelijk. Het beroep had daarom niet niet-ontvankelijk moeten worden verklaard wegens het ontbreken van procesbelang. Het hoger beroep slaagt. De Raad beoordeelt vervolgens inhoudelijk of het college aan appellante een maatwerkvoorziening in de vorm van een duofiets had moeten verstrekken.
4.2.
Partijen zijn het erover eens dat appellante de duofiets niet als vervoersvoorziening heeft aangevraagd, maar als een voorziening voor recreatie. Appellante wil actief op zoek naar mensen om de duofiets te besturen en op die manier blijvende contacten opbouwen en onderhouden. In die zin beschouwt zij de duofiets als een ideaal middel om te recreëren en te bewegen en tegelijkertijd haar participatie te vergroten.
4.3.
Tussen partijen is evenmin in geschil dat appellante beperkingen ondervindt in haar participatie en dat een duofiets op zichzelf een bijdrage zou kunnen leveren aan het verminderen van deze beperkingen. Het college heeft zich echter op het standpunt gesteld dat een duofiets niet nodig is om een passende bijdrage te leveren, omdat appellante met eigen kracht de beperkingen die zij ondervindt in haar participatie op toereikende wijze kan verminderen of wegnemen. Het college heeft daarvoor alternatieven aangedragen. Zo zou appellante kunnen wandelen en andere vormen van sociaal contact kunnen zoeken in de natuur of op een terras. Met wat appellante heeft aangevoerd heeft zij niet aannemelijk gemaakt dat deze alternatieven voor haar niet realistisch zouden zijn. Uit informatie van de KNGF blijkt dat, anders dan appellante stelt, een ontspannen wandeling met de hulphond mogelijk zou moeten zijn. Verder blijkt uit een bericht van de verzekeringsarts dat er geen medische redenen zijn waarom appellante niet van een tandem gebruik zou kunnen maken. Nu niet is gebleken dat appellante geen gebruik zou kunnen maken van de door het college genoemde alternatieven was het college niet gehouden haar een duofiets te verstrekken. Dat appellante de duofiets als de ideale oplossing voor haar problemen ziet, wat de Raad kan begrijpen, maakt dit niet anders.
4.4.
Appellante heeft verder betoogd dat op grond van artikel 7.2.3 van de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning 2019 Gemeente Etten-Leur (Beleidsregels) een duofiets zou moeten worden verstrekt. Dit betoog slaagt niet. Nog daargelaten of hier sprake is van een sportvoorziening als bedoeld in artikel 7.2.3 van de Beleidsregels, is de gevraagde maatwerkvoorziening terecht afgewezen omdat appellante met eigen kracht de beperkingen in haar participatie op toereikende wijze kan verminderen. De verwijzing naar een eerdere uitspraak van de Raad [1] kan appellante niet baten, omdat deze is gedaan in een geheel andere situatie. Zo deed betrokkene in die zaak al 25 jaar aan aangepast wielrennen, was jarenlang lid van een wielervereniging en had al een sociaal netwerk binnen de wielersport opgebouwd. Dit doet zich bij appellante allemaal niet voor.

Conclusie en gevolgen

4.5.
Het hoger beroep slaagt, omdat de rechtbank het beroep ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. De aangevallen uitspraak zal, voor zover aangevochten, worden vernietigd. Het beroep tegen het bestreden besluit zal ongegrond worden verklaard. Dit betekent dat het bestreden besluit, waarbij het college heeft geweigerd een duofiets aan appellante te verstrekken, in stand blijft.
5. Appellante krijgt een vergoeding van haar proceskosten voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep (1 punt voor het hoger beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting), met een waarde van € 875,- per punt. Deze kosten worden begroot op € 1.750,-. Daarnaast krijgt appellante het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 136,- terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 3 augustus 2021 ongegrond;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 1750,-;
  • bepaalt dat het college aan appellante het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 136,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door K.H. Sanders als voorzitter en J.J. Janssen en C.W.C.A. Bruggeman als leden, in tegenwoordigheid van E.P.J.M. Claerhoudt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 december 2024.
(getekend) K.H. Sanders
(getekend) E.P.J.M. Claerhoudt

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
Artikel 1.1.1
1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
(…)
- maatwerkvoorziening: op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon afgestemd geheel van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen:
1°. ten behoeve van zelfredzaamheid, daaronder begrepen kortdurend verblijf in een instelling ter ontlasting van de mantelzorger, het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen,
2°. ten behoeve van participatie, daaronder begrepen het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen en andere maatregelen;
(…)
- participatie: deelnemen aan het maatschappelijke verkeer;
(…)
- zelfredzaamheid: in staat zijn tot het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen en het voeren van een gestructureerd huishouden;
(…)
Artikel 2.3.2
1. Indien bij het college melding wordt gedaan van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning, voert het college in samenspraak met degene door of namens wie de melding is gedaan en waar mogelijk met de mantelzorger of mantelzorgers dan wel diens vertegenwoordiger, zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen zes weken, een onderzoek uit overeenkomstig het tweede tot en met achtste lid. Het college bevestigt de ontvangst van de melding.
(…)
4. Het college onderzoekt:
de behoeften, persoonskenmerken en de voorkeuren van de cliënt;
de mogelijkheden om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp zijn zelfredzaamheid of zijn participatie te verbeteren of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;
de mogelijkheden om met mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;
e behoefte aan maatregelen ter ondersteuning van de mantelzorger van de cliënt;
de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, onderscheidenlijk de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;
(…)
Artikel 2.3.5
1. Het college beslist op een aanvraag:
a. van een ingezetene van de gemeente om een maatwerkvoorziening ten behoeve van zelfredzaamheid en participatie;
(…)
2. Het college geeft de beschikking binnen twee weken na ontvangst van de aanvraag.
3. Het college beslist tot verstrekking van een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met een algemeen gebruikelijke voorziening, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 2.3.2 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.
Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning 2019 Gemeente [woonplaats]
Artikel 7.2.3 – Sportvoorziening
Sporten kan een belangrijk middel tot participatie zijn. Wanneer het voor de cliënt zonder sporthulpmiddel niet mogelijk is om een sport te beoefenen en de kosten hiervoor aanzienlijk hoger zijn – dan de gebruikelijke kosten die een persoon zonder beperkingen heeft voor dezelfde (of een vergelijkbare) sport – kan een sportvoorziening worden verstrekt.
Dat kan een sportrolstoel zijn maar ook een ander hulpmiddel. De aanvrager moet aantonen dat er sprake is van een actieve sportbeoefening. De ervaring leert dat sportclubs, sponsors of fondsen vaak bereid zijn een deel van de kosten te vergoeden. Bovendien kost sporten zonder beperking ook geld dus mag van de aanvrager zelf ook worden verwacht dat hij een deel van de kosten draagt.

Voetnoten

1.Uitspraak van 8 mei 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:CA0088.