ECLI:NL:CRVB:2024:2414

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 december 2024
Publicatiedatum
19 december 2024
Zaaknummer
23/3403 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van onverschuldigd betaalde kinderbijslag en de inlichtingenplicht

In deze zaak gaat het om de terugvordering van onverschuldigd betaalde kinderbijslag door de Sociale verzekeringsbank (Svb) aan appellante, die in hoger beroep is gegaan tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. De Centrale Raad van Beroep heeft op 12 december 2024 geoordeeld dat de Svb terecht een bedrag van € 949,23 heeft teruggevorderd, omdat appellante haar inlichtingenplicht niet is nagekomen. Appellante ontving kinderbijslag voor haar dochter, die onder toezicht was gesteld en in een pleeggezin woonde. De Svb had appellante om aanvullende informatie gevraagd, maar zij heeft niet tijdig gemeld dat haar dochter niet meer thuis woonde. De Raad oordeelt dat er geen dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien, ondanks de moeilijke omstandigheden waarin appellante zich bevond, zoals een zware depressie en financiële problemen. De Raad bevestigt dat de Svb adequaat heeft gehandeld en dat de terugvordering in stand blijft. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en appellante krijgt geen vergoeding voor proceskosten.

Uitspraak

23/3403 AKW
Datum uitspraak: 12 december 2024
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 8 november 2023, 22/1527 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te Curaçao (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
SAMENVATTING
In deze zaak gaat het om de vraag of de Svb terecht een bedrag aan onverschuldigd betaalde kinderbijslag heeft teruggevorderd, of dat er dringende redenen zijn om van terugvorderen af te zien. De Raad komt tot het oordeel dat de Svb geen dringende reden heeft hoeven aan te nemen in de omstandigheden van het geval.

PROCESVERLOOP

Appellante heeft hoger beroep ingesteld. De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 29 augustus 2024. Appellante is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.F. Sturmans en mr. N. Zuidersma-Hovers.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante ontving kinderbijslag voor haar dochter ( [naam dochter] ) op grond van de AKW. [1] Op [datum 1] 2019 is [naam dochter] onder toezicht gesteld en is een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [naam dochter] in een pleeggezin.
1.2.
Op 4 mei 2020 heeft de Svb een melding van een adreswijziging van de gemeente ontvangen. De Svb heeft appellante om aanvullende informatie verzocht. Hierop heeft appellante op 4 juli 2020 meegedeeld dat [naam dochter] vanaf [datum 2] 2019 niet meer thuis woont maar in een pleeggezin. De Svb heeft vervolgens onderzoek gedaan naar de woonsituatie en naar de onderhoudsbijdrage.
1.3.
Met een besluit van 16 maart 2021 heeft de Svb de kinderbijslag van appellante voor [naam dochter] ingetrokken met ingang van het eerste kwartaal van 2020. De reden daarvan is dat [naam dochter] niet thuis woont en appellante onvoldoende bijdraagt aan haar onderhoud. Tegen dat besluit heeft appellante geen bezwaar gemaakt.
1.4.
De Svb heeft vervolgens met een besluit van 4 oktober 2021 de kinderbijslag die is betaald over het eerste tot en met het derde kwartaal van 2020 teruggevorderd. Dit gaat om een bedrag van € 949,23. Tegen dit besluit heeft appellante bezwaar gemaakt, maar de Svb is met een besluit van 7 maart 2022 (bestreden besluit) bij de terugvordering gebleven.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft geoordeeld dat de Svb de kinderbijslag die is betaald over het eerste tot en met het derde kwartaal van 2020 terecht heeft teruggevorderd tot een bedrag van € 949,23. Er is geen sprake van omstandigheden die maken dat de sociale of financiële gevolgen van de terugvordering voor appellante onaanvaardbaar zijn. Daarbij is volgens de rechtbank van belang dat de Svb bij de invordering rekening zal houden met de aflossingscapaciteit van appellante.
Het standpunt van appellante
3. Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante stelt dat zij voldoende aan het onderhoud van haar dochter heeft bijgedragen in de maanden waarover de kinderbijslag wordt teruggevorderd. Appellante voert verder aan dat zij in die tijd een moeilijke periode doormaakte. Zij kampte met een zware depressie en PTSS, had te maken met geweld in haar relatie, was haar baan kwijt en zat diep in de schulden. Appellante stelt dat zij niet wist dat zij aan de Svb moest melden dat haar dochter uit huis was geplaatst. Zij kan het teruggevorderde bedrag ook niet betalen.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit om de kinderbijslag die is betaald over het eerste tot en met het derde kwartaal van 2020 terug te vorderen in stand heeft gelaten. De Raad doet dat aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De wettelijke regels die voor de beoordeling van deze belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Juridisch kader:
uitleg begrip dringende redenen in de rechtspraak verruimd
4.2.
De kinderbijslag die onverschuldigd is betaald moet door de Svb op grond van artikel 24 van de AKW worden teruggevorderd. De Svb kan besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn. [2]
4.2.1.
In een tussenuitspraak van 18 april 2024 heeft de Raad zijn uitleg van het begrip “dringende redenen” verruimd. [3] De Raad ziet de dringende redenen (voortaan) als een open norm waarbinnen het bestuursorgaan, tegenover het uitgangspunt dat wat ten onrechte is ontvangen in beginsel moet worden terugbetaald, de relevante feiten en omstandigheden zodanig moet afwegen dat die afweging een toetsing aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur zal kunnen doorstaan. Bij de beoordeling of sprake is van dringende redenen moet niet alleen rekening worden gehouden met de gevolgen van de herziening en terugvordering, maar ook met de oorzaak daarvan. Het bestuursorgaan zal zich rekenschap moeten geven van de gevolgen die de herziening en terugvordering voor de betrokkene hebben. Verder heeft de Raad in deze uitspraak overwogen dat de dringende redenen bij de herziening en de terugvordering dezelfde inhoud hebben en dat beleidsregels om in geval van dringende redenen geheel of gedeeltelijk van herziening en terugvordering af te zien, zijn aan te merken als binnenwettelijk beleid.
Nieuwe beleidsregels Svb
4.2.2.
Bij de herziening en intrekking van een uitkering ten nadele van een betrokkene met terugwerkende kracht hanteert de Svb vanaf 8 maart 2024 nieuwe beleidsregels, die zijn opgenomen in SB1407. De Svb heeft te kennen gegeven dit nieuwe, soepelere beleid toe te passen in alle zaken waarin het besluit nog niet rechtens onaantastbaar is. Volgens de Svb sluit dit beleid goed aan bij de nieuwe uitleg van het begrip dringende reden. Dit geldt in het bijzonder voor de volgende punten van het beleid:
Bij een verlaging of intrekking van de uitkering houdt de Svb rekening met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
De Svb maakt een onderscheid tussen drie situaties die in de uitvoeringspraktijk veel voorkomen: een schending van de inlichtingenplicht, een onjuist besluit door een fout van de Svb en nabetaling door een andere instantie. Hierdoor houdt de Svb al vaak rekening met de oorzaak van de herziening.
Het beleid kent een evenredigheidstoets waarbij de Svb meeweegt in welke mate de Svb of betrokkene een verwijt kan worden gemaakt. Bij deze evenredigheidstoets weegt de Svb omstandigheden mee die in het beleid over de drie situaties nog niet aan bod zijn gekomen, zoals een trage besluitvorming door de Svb.
4.2.3.
De Svb heeft verder te kennen gegeven dat wordt gewerkt aan een aanpassing van het begrip “dringende reden” in het terugvorderingsbeleid (SB1114). Aanleiding voor deze aanpassing vormt de overweging van de Raad in de eerder genoemde tussenuitspraak dat de dringende redenen in de herzienings- en terugvorderingsbepaling eenzelfde inhoud heeft. Daarnaast zal in het nieuwe beleid ook worden verwerkt dat de Svb in uitzonderingsgevallen al in de terugvorderingsfase rekening houdt met ernstige financiële gevolgen van een terugvordering. In afwachting van de aanpassing van het beleid hanteert de Svb de vaste gedragslijn dat de dringende reden toets bij de terugvordering op dezelfde wijze wordt uitgevoerd als bij de herziening of intrekking.
4.2.4.
In een uitspraak van 21 november 2024 [4] heeft de Raad geoordeeld dat de Svb met de nieuwe beleidsregel SB1407 in zijn algemeenheid een invulling aan de bepalingen over de dringende reden heeft gegeven die strookt met wat in de tussenuitspraak van 18 april 2024 is beoogd. Beleidsregel SB1407 voorziet erin dat tegenover het uitgangspunt dat wat ten onrechte is ontvangen in beginsel moet worden terugbetaald de relevante feiten en omstandigheden zodanig worden gewogen dat die afweging een toetsing aan het rechtszekerheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel in het algemeen zal kunnen doorstaan. Daarnaast voorziet de beleidsregel in een structurele toetsing aan het evenredigheidsbeginsel. Bij die beoordeling is de mate waarin de betrokkene en de Svb een verwijt kan worden gemaakt van belang. Verder acht de Raad in het licht van de genoemde tussenuitspraak de vaste gedragslijn van de Svb bij de terugvordering juist. Dit geldt ook voor het in uitzonderingsgevallen al in de terugvorderingsfase rekening houden met ernstige financiële gevolgen van een terugvordering.
Toepassing door de Svb van de nieuwe gedragslijn in het geval van appellante
4.3.
Volgens de Svb geeft de nieuwe gedragslijn geen aanleiding om tot een andere uitkomst te komen. De belangrijkste reden van de teveelbetaling was gelegen in het feit dat appellante niet aan de Svb heeft doorgegeven dat [naam dochter] niet meer bij haar woonde. Appellante is de inlichtingenplicht niet nagekomen. Verder kan de terugvordering niet aan de Svb worden verweten. Korte tijd na de melding van de gemeente dat het adres van [naam dochter] was gewijzigd, is de Svb een onderzoek gestart naar de woonsituatie en de onderhoudsbijdrage. Toen duidelijk werd dat niet aan de voorwaarde voor kinderbijslag werd voldaan is tot intrekking en terugvordering overgegaan. Van onredelijk traag handelen of onevenredig lang stilzitten door de Svb is geen sprake. De Svb is in deze situatie van mening dat terugwerkende kracht van de intrekking en de daaruit voortvloeiende terugvordering van teveel ontvangen bedragen niet onevenredig is.
Beoordeling van de beroepsgronden
4.4.
Appellante is het niet eens met de terugvordering. Een deel van de gronden ziet op het intrekkingsbesluit van 16 maart 2021. Omdat tegen dit besluit geen rechtsmiddelen zijn ingesteld, staat echter vast dat de kinderbijslag onverschuldigd is betaald. De beroepsgronden van appellante die zien op de overwegingen die alleen ten grondslag liggen aan het herzieningsbesluit, zoals wat zij aan onderhoud heeft bijgedragen, zullen daarom niet worden betrokken in de beoordeling. Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van dringende redenen om van terugvordering af te zien zal, zoals uit het weergegeven juridische kader volgt, wel rekening worden gehouden met de omstandigheden waaronder de intrekking heeft plaatsgevonden. De toets van de dringende reden in de intrekking- en terugvorderingsbepaling heeft immers eenzelfde inhoud. [5] Bij de beoordeling of sprake is van dringende redenen om van terugvordering af te zien moet daarom niet alleen rekening worden gehouden met de gevolgen van terugvordering, maar ook met de oorzaak daarvan.
Kon appellante weten dat zij moest melden dat haar dochter niet meer thuis woonde?
4.5.
Appellante heeft gesteld dat zij niet wist dat zij bij de Svb moest melden dat [naam dochter] niet meer thuis woonde. Deze grond slaagt niet. In een brief van 22 januari 2019 heeft de Svb appellante er nog op gewezen dat zij een wijziging in haar situatie of die van haar dochter binnen vier weken aan de Svb moest doorgeven. Hierbij is als voorbeeld genoemd de situatie dat een kind ergens anders gaat wonen. Appellante had dus kunnen weten dat zij bij de Svb had moeten melden dat [naam dochter] niet meer bij haar woonde en dat dit gevolgen kon hebben voor de kinderbijslag.
Heeft de Svb voldoende rekening gehouden met alle omstandigheden?
4.6.1.
Appellante heeft aangevoerd dat zij een moeilijke periode heeft doorgemaakt. Hoewel te begrijpen is dat de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van [naam dochter] voor appellante moeilijk zijn geweest, maakt dit op zichzelf niet dat niet van haar kon worden verwacht de relevante wijziging in de woonsituatie door te geven. Dat appellante kampte met onder andere een zware depressie en PTSS heeft zij niet met stukken onderbouwd.
4.6.2.
Verder is van belang dat van onredelijk traag handelen of onevenredig lang stilzitten door de Svb geen sprake is. De Svb heeft namelijk na ontvangst van de melding van de gemeente over de gewijzigde woonsituatie adequaat gehandeld door informatie van appellante en het pleeggezin te vragen en vervolgens een onderzoek te doen naar de onderhoudsbijdrage. Na de beoordeling hiervan is de Svb binnen afzienbare tijd tot intrekking en vervolgens tot terugvordering van de kinderbijslag overgegaan.
4.6.3.
Ook is van belang dat in het algemeen de financiële gevolgen van de terugvordering zich pas bij de invordering of verrekening voordoen. In bijzondere omstandigheden, waar op het moment van het nemen van het terugvorderingsbesluit al voorzienbaar is dat dit voor een betrokkene ernstige financiële gevolgen zal hebben, dient de Svb deze omstandigheden reeds op dat moment mee te wegen. Uit wat appellante heeft aangevoerd volgt niet dat sprake is van een dergelijke situatie. Ook overigens heeft de Svb in de door appellante aangevoerde omstandigheden geen aanleiding hoeven zien om geheel of voor een deel af te zien van terugvordering.

Conclusie en gevolgen

4.7.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de terugvordering van de kinderbijslag in stand blijft.
5. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.A.H. van Dalen-van Bekkum als voorzitter en A. van Gijzen en J.H. Ermers als leden, in tegenwoordigheid van S.S. Blok als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 december 2024.
(getekend) M.A.H. van Dalen-van Bekkum
(getekend) S.S. Blok

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Artikel 14a, eerste lid, AKW
Onverminderd het elders in deze wet bepaalde ter zake van intrekking of intrekking van een besluit tot toekenning van kinderbijslag en ter zake van weigering van kinderbijslag, herziet de Sociale verzekeringsbank een dergelijk besluit of trekt zij dat in:
a. indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 15 of 16 heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van kinderbijslag.
Artikel 15, eerste lid, AKW
De verzekerde, alsmede de persoon aan wie of de instelling waaraan op grond van artikel 21 kinderbijslag wordt betaald, zijn verplicht aan de Sociale verzekeringsbank op haar verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mee te delen, waarvan hem of haar redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op kinderbijslag, de hoogte van de kinderbijslag, het geldend maken van het recht op kinderbijslag of op het bedrag van de kinderbijslag, dat wordt betaald.
Artikel 24, eerste lid, AKW
De kinderbijslag die als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 14a onverschuldigd is betaald, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald, wordt door de Sociale verzekeringsbank van de verzekerde, dan wel degene met wie hij een huishouding vormt, of de persoon aan wie op grond van artikel 21 kinderbijslag wordt betaald, teruggevorderd.
Artikel 24, vijfde lid, AKW
Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan de Sociale verzekeringsbank besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
Beleidsregel SB1407 – Dringende reden
De SVB herstelt een wijziging die gevolgen heeft voor betalingen die in het verleden zijn gedaan in beginsel met volledig terugwerkende kracht. Dit doet de SVB ook als er geen wijziging is opgetreden, maar bijvoorbeeld door een fout van de SVB de uitkering in het verleden verkeerd is vastgesteld. De SVB ziet geheel of gedeeltelijk af van verlaging of intrekking van de uitkering over het verleden, als daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
Verlaging of intrekking over perioden in het verleden
Als de SVB een uitkering verlaagt of intrekt over een periode in het verleden, houdt de SVB rekening met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
Beleid
De SVB heeft beleid ontwikkeld voor 3 situaties die veel voorkomen:
Betrokkene heeft de mededelingsplicht geschonden. De uitkering wordt dan verlaagd of ingetrokken met een terugwerkende kracht van maximaal 5 jaar. Als betrokkene grove schuld heeft aan het niet nakomen van de mededelingsplicht, is de terugwerkende kracht maximaal 10 jaar. In geval van opzet is de terugwerkende kracht maximaal 20 jaar.
Door een fout van de SVB is een onjuist besluit genomen. De uitkering wordt dan zonder terugwerkende kracht verlaagd of ingetrokken.
In geval van een ‘kenbaar evidente fout’ wordt de uitkering wel met een terugwerkende kracht verlaagd of ingetrokken. De mate van terugwerkende kracht is een percentage van de periode waarover de SVB te veel uitkering heeft betaald, namelijk:
  • 25% en maximaal 5 jaar als betrokkene de fout uit eigen beweging meldt aan de SVB;
  • 50% en maximaal 5 jaar als betrokkene heeft verzuimd de fout aan de SVB te melden;
  • 75% en maximaal 10 jaar als betrokkene grove schuld heeft aan het niet melden van deze fout;
  • 100% en maximaal 20 jaar als betrokkene met opzet de fout niet aan de SVB heeft gemeld.
Of sprake is van een ’kenbaar evidente fout’ beoordeelt de SVB aan de hand van de communicatie tussen de SVB en de individuele betrokkene. Daarnaast is van belang welk besluit betrokkene van de SVB mocht verwachten op grond van de door hem verstrekte informatie. De SVB verwacht wel van betrokkene dat hij de brieven van de SVB zorgvuldig leest, maar niet dat hij de inhoud van de brieven controleert aan de hand van de wet- en regelgeving, de beleidsregels en de website van de SVB.
3. Betrokkene ontvangt met terugwerkende kracht een nabetaling van een andere instantie. In dat geval wordt de uitkering met dezelfde terugwerkende kracht verlaagd of ingetrokken.
Evenredigheidstoets
Ook ziet de SVB geheel of gedeeltelijk af van de voorgenomen verlaging of intrekking als de bijzondere omstandigheden van het geval ertoe leiden dat de mate van terugwerkende kracht onevenredig is. Bij deze beoordeling hecht de SVB belang aan:
  • de mate waarin de betrokkene een verwijt kan worden gemaakt; en
  • de mate waarin de SVB een verwijt kan worden gemaakt.

Voetnoten

1.Algemene Kinderbijslagwet.
2.Artikel 24, eerste en vijfde lid, AKW.
3.CRvB 18 april 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:726.
5.CRvB 18 april 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:726.