In deze zaak gaat het om de terugvordering van teveel betaald pensioen op grond van de AOW. De Centrale Raad van Beroep heeft op 12 december 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De appellant ontving sinds mei 2015 een AOW-pensioen naar de norm voor een ongehuwde, maar heeft zijn huwelijk pas in mei 2018 gemeld. De Sociale Verzekeringsbank (Svb) heeft daarop het recht op AOW herzien en een terugvordering ingesteld van € 14.833,81, inclusief een boete wegens schending van de inlichtingenverplichting. De Svb heeft echter in hoger beroep aangegeven dat er dringende redenen zijn om de terugvordering te matigen. De Raad heeft in een eerdere tussenuitspraak van 18 april 2024 de uitleg van 'dringende redenen' verruimd, wat de Svb de ruimte biedt om in bepaalde gevallen van terugvordering af te zien. In deze zaak heeft de Raad geoordeeld dat de Svb de terugvordering kan matigen tot € 9.646,81, waarbij de boete niet wordt gehandhaafd. De Raad heeft de Svb ook veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van de appellant, die in totaal € 3.249,- bedragen. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de Svb om zorgvuldig om te gaan met de inlichtingenplicht en de gevolgen van terugvorderingen voor betrokkenen.