ECLI:NL:CRVB:2024:2411

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 december 2024
Publicatiedatum
19 december 2024
Zaaknummer
23/1649 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van teveel betaald AOW-pensioen en schending van de inlichtingenverplichting

In deze zaak gaat het om de terugvordering van teveel betaald pensioen op grond van de AOW. De Centrale Raad van Beroep heeft op 12 december 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De appellant ontving sinds mei 2015 een AOW-pensioen naar de norm voor een ongehuwde, maar heeft zijn huwelijk pas in mei 2018 gemeld. De Sociale Verzekeringsbank (Svb) heeft daarop het recht op AOW herzien en een terugvordering ingesteld van € 14.833,81, inclusief een boete wegens schending van de inlichtingenverplichting. De Svb heeft echter in hoger beroep aangegeven dat er dringende redenen zijn om de terugvordering te matigen. De Raad heeft in een eerdere tussenuitspraak van 18 april 2024 de uitleg van 'dringende redenen' verruimd, wat de Svb de ruimte biedt om in bepaalde gevallen van terugvordering af te zien. In deze zaak heeft de Raad geoordeeld dat de Svb de terugvordering kan matigen tot € 9.646,81, waarbij de boete niet wordt gehandhaafd. De Raad heeft de Svb ook veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van de appellant, die in totaal € 3.249,- bedragen. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de Svb om zorgvuldig om te gaan met de inlichtingenplicht en de gevolgen van terugvorderingen voor betrokkenen.

Uitspraak

23/1649 AOW
Datum uitspraak: 12 december 2024
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 9 mei 2023, 21/2234 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (Svb)
SAMENVATTING
In deze zaak gaat het om de terugvordering van teveel betaald pensioen op grond van de AOW. De Svb ziet in de omstandigheden van het geval alsnog dringende redenen om gedeeltelijk van terugvordering af te zien en heeft daarom de terugvordering verlaagd. De Raad is van oordeel dat de Svb tot deze conclusie kon komen.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. W.H.A. Bos, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben schriftelijke vragen van de Raad beantwoord.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 oktober 2024. Appellant is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.F. Sturmans.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant ontvangt sinds mei 2015 een AOW [1] -pensioen naar de norm voor een ongehuwde. Op [datum] 2015 is hij getrouwd. Zijn echtgenote woont in Marokko.
1.2.
In mei 2018 heeft appellant kinderbijslag aangevraagd. Daarbij heeft hij aan de Svb gemeld dat hij is gehuwd. De Svb heeft hierop informatie opgevraagd over de gezinssamenstelling bij het Marokkaanse orgaan.
1.3.
Met een besluit van 27 augustus 2020, in bezwaar gehandhaafd, heeft de Svb het recht op AOW herzien naar de norm voor gehuwden met ingang van 1 januari 2016. Dit besluit is rechtens onaantastbaar geworden.
1.4.
De Svb heeft met een besluit van 18 november 2020 de onverschuldigd betaalde AOW over de periode van 1 januari 2016 tot en met 31 mei 2020 teruggevorderd. Het gaat om een bedrag van € 14.833,81. Ook is een boete opgelegd vanwege overtreden van de inlichtingenverplichting. Omdat appellant zijn huwelijk later wel uit eigen beweging heeft gemeld, wordt de boete gematigd tot 25% van het teveel ontvangen AOW-pensioen. Dit besluit is met een beslissing op bezwaar van 3 augustus 2021 gehandhaafd (het bestreden besluit).
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
Standpunten van partijen in hoger beroep
3. De Svb heeft tijdens de procedure in hoger beroep laten weten alsnog dringende redenen te zien om gedeeltelijk van terugvordering af te zien en de boete te willen intrekken. Appellant vindt de door de Svb voorgestelde matiging van de terugvordering te laag. De standpunten van partijen worden vanaf 4.4 besproken.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt de aangevallen uitspraak aan de hand van de argumenten van partijen. De wettelijke regels en beleidsregels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
De terugvordering
4.2.
Het besluit waarmee de Svb het AOW-pensioen van appellant heeft herzien staat in rechte vast. Daarmee staat in deze procedure vast dat appellant teveel AOW-pensioen heeft ontvangen. Het AOW-pensioen dat onverschuldigd is betaald moet op grond van artikel 24 van de AOW door de Svb worden teruggevorderd. De Svb kan besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn. [2]
Uitleg begrip dringende redenen in de rechtspraak verruimd
4.3.1.
In een tussenuitspraak van 18 april 2024 heeft de Raad zijn uitleg van het begrip “dringende redenen” verruimd. [3] De Raad ziet de dringende redenen (voortaan) als een open norm waarbinnen het bestuursorgaan, tegenover het uitgangspunt dat wat ten onrechte is ontvangen in beginsel moet worden terugbetaald, de relevante feiten en omstandigheden zodanig moet afwegen dat die afweging een toetsing aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur zal kunnen doorstaan. Bij de beoordeling of sprake is van dringende redenen moet niet alleen rekening worden gehouden met de gevolgen van de herziening en terugvordering, maar ook met de oorzaak daarvan. Het bestuursorgaan zal zich rekenschap moeten geven van de gevolgen die de herziening en terugvordering voor de betrokkene hebben. Verder heeft de Raad in deze uitspraak overwogen dat de dringende redenen bij de herziening en de terugvordering dezelfde inhoud hebben en dat beleidsregels om in geval van dringende redenen geheel of gedeeltelijk van herziening en terugvordering af te zien, zijn aan te merken als binnenwettelijk beleid.
Nieuwe beleidsregels Svb
4.3.2.
Bij de herziening en intrekking van een uitkering ten nadele van een betrokkene met terugwerkende kracht hanteert de Svb vanaf 8 maart 2024 nieuwe beleidsregels, die zijn opgenomen in SB1407. De Svb heeft te kennen gegeven dit nieuwe, soepelere beleid toe te passen in alle zaken waarin het besluit nog niet rechtens onaantastbaar is. De Svb heeft verder te kennen gegeven dat wordt gewerkt aan een aanpassing van het begrip “dringende reden” in het terugvorderingsbeleid (SB1114). Aanleiding voor deze aanpassing vormt de overweging van de Raad dat de dringende redenen in de herzienings- en terugvorderingsbepaling eenzelfde inhoud heeft. Daarnaast zal in het nieuwe beleid ook worden verwerkt dat de Svb in uitzonderingsgevallen al in de terugvorderingsfase rekening houdt met ernstige financiële gevolgen van een terugvordering. In afwachting van de aanpassing van het beleid hanteert de Svb de vaste gedragslijn dat de dringende reden toets bij de terugvordering op dezelfde wijze wordt uitgevoerd als bij de herziening. Dat betekent onder meer dat bij een evenredigheidstoets de Svb laat meewegen in welke mate de Svb of betrokkene een verwijt kan worden gemaakt.
4.3.3.
In een uitspraak van 21 november 2024 [4] heeft de Raad geoordeeld dat de Svb met de nieuwe beleidsregel SB1407 in zijn algemeenheid een invulling aan de bepalingen over de dringende reden heeft gegeven die strookt met wat in de tussenuitspraak van 18 april 2024 is beoogd. Beleidsregel SB1407 voorziet erin dat tegenover het uitgangspunt dat wat ten onrechte is ontvangen in beginsel moet worden terugbetaald, de relevante feiten en omstandigheden zodanig worden gewogen dat die afweging een toetsing aan het rechtszekerheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel in het algemeen zal kunnen doorstaan. Daarnaast voorziet de beleidsregel in een structurele toetsing aan het evenredigheidsbeginsel. Bij die beoordeling is de mate waarin de betrokkene en de Svb een verwijt kan worden gemaakt van belang. Verder acht de Raad in het licht van de genoemde tussenuitspraak de vaste gedragslijn van de Svb bij de terugvordering juist. Dit geldt ook voor het in uitzonderingsgevallen in de terugvorderingsfase rekening houden met ernstige financiële gevolgen van een terugvordering.
Toepassing door de Svb van de nieuwe gedragslijn in het geval van appellant
4.4.
De Svb heeft met een brief van 24 juni 2024 betoogd dat appellant zijn inlichtingenplicht heeft geschonden, maar dat de Svb niet adequaat heeft gereageerd toen appellant in mei 2018 zijn huwelijk alsnog meldde. Volgens de Svb kan hiermee rekening worden gehouden door de terugvordering te splitsen in een deel dat ziet op de periode voorafgaand aan de melding in mei 2018 en een deel over de periode daarna. Over de eerste periode moet volgens de Svb de terugvordering gehandhaafd blijven omdat daar sprake is van een overtreding van de inlichtingenplicht. Dat betreft een bedrag van € 7.917,82. Als het gaat om de periode waarin de Svb heeft nagelaten direct gevolgen te verbinden aan de melding dat appellant gehuwd is, van juni 2018 tot en met mei 2020, ziet de Svb een dringende reden om gedeeltelijk af te zien van terugvordering. De terugvordering over die periode zou in de visie van de Svb moeten worden beperkt tot 25% van het teveel betaalde AOW-pensioen. Daarmee zou over deze periode een bedrag van € 1.728,99 worden teruggevorderd. De terugvordering zou daarmee in totaal uitkomen op een bedrag van € 9.646,81.
4.5.
Appellant voert aan dat de Svb ook met het gewijzigde standpunt onvoldoende rekening houdt met het eigen aandeel bij het ontstaan van de terugvordering. De Svb heeft te lang stilgezeten terwijl men op de hoogte was of kon zijn van zijn leefsituatie. Appellant stelt dat hij de inlichtingenverplichting niet heeft geschonden. Hij verkeerde in de veronderstelling dat de Svb op de hoogte was van zijn huwelijk. Hij heeft enorme sociale en financiële problemen ondervonden, wat moet worden aangemerkt als een dringende reden om van verdere terug- en invordering af te zien.
4.6.
Het geschil spitst zich toe op de vraag of de Svb, gelet op de rechtspraak van de Raad en de nieuwe gedragslijn van de Svb bij terugvorderingen, in de omstandigheden van het geval kan volstaan met een matiging van de terugvordering zoals besproken onder 4.4. Daarvoor is van belang wat het aandeel is van appellant bij het ontstaan van de terugvordering en wat het aandeel is van de Svb. Verder zijn de gevolgen van de terugvordering van belang. Over deze punten overweegt de Raad als volgt.
Heeft appellant de inlichtingenplicht geschonden?
4.6.1.
Appellant ontving sinds mei 2015 een AOW-pensioen naar de norm van een ongehuwde. Uit de informatie van de Svb die appellant ter beschikking stond kon het appellant duidelijk zijn dat een huwelijk van invloed kon zijn op de hoogte van zijn AOWpensioen en dat hij deze wijziging moest melden bij de Svb. Dat appellant eerder al aan de Svb heeft gemeld dat hij is gehuwd wordt door de Svb betwist, en wordt door appellant niet onderbouwd. De Raad gaat er dan ook van uit dat appellant zijn huwelijk niet eerder aan de Svb heeft gemeld dan in mei 2018. Voor zover appellant zijn huwelijk al heeft laten registreren in de BRP, [5] kon appellant daarmee niet volstaan. De uitzondering op de inlichtingenplicht voor feiten en omstandigheden die door de Svb kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens, is op de situatie van appellant niet van toepassing. De Regeling uitzondering inlichtingenplicht, [6] die bepaalt welke gegevens van de inlichtingenplicht uitgezonderd zijn, is niet van toepassing op een in het buitenland gesloten huwelijk. Overigens is deze Regeling pas op 1 juni 2017 in werking getreden. Dat is na het door appellant gesloten huwelijk. Gelet op het voorgaande is de Raad van oordeel dat de Svb op goede gronden heeft aangenomen dat appellant de inlichtingenplicht heeft geschonden door zijn huwelijk niet onverwijld bij de Svb te melden. Hierdoor heeft de Svb ten onrechte vanaf januari 2016 AOW-pensioen betaald naar de norm van een ongehuwde.
Oplopen van de onverschuldigde betaling door nalaten van de Svb
4.6.2.
Daar staat tegenover dat toen appellant zijn huwelijk heeft gemeld bij de aanvraag kinderbijslag in mei 2018, de Svb gedurende een periode van ruim twee jaar heeft nagelaten hieraan gevolgen te verbinden voor het AOW-pensioen van appellant. De Svb heeft erkend dat er na de melding in mei 2018 aanleiding was om verder onderzoek te doen naar de rechtmatigheid van het AOW-pensioen van appellant naar de norm van een ongehuwde. Door na te laten direct onderzoek te doen is het bedrag van de terugvordering onnodig opgelopen. De Raad concludeert dat de Svb en appellant beiden een rol hebben gespeeld bij het ontstaan en de hoogte van de terugvordering. De Raad vindt dat de Svb daarmee voldoende rekening heeft gehouden bij de voorgestelde matiging van de terugvordering zoals in 4.4 omschreven. Hierdoor wordt de periode waarin sprake was van schending van de inlichtingenplicht zonder dat de Svb anders had kunnen handelen volledig teruggevorderd en de periode waarin de Svb wel anders had kunnen handelen beperkt tot 25% van het teveel betaalde AOW-pensioen.
Overige omstandigheden
4.6.3.
Volgens appellant zijn er dringende redenen om verder van terugvordering af te zien vanwege de maatschappelijk en sociaal onaanvaardbare gevolgen van de terug- en invordering. Deze grond slaagt niet. In het algemeen doen de financiële gevolgen van de terugvordering zich pas voor bij de invordering of verrekening. In bijzondere omstandigheden, waar op het moment van het nemen van het terugvorderingsbesluit al voorzienbaar is dat dit voor een betrokkene ernstige financiële gevolgen zal hebben, dient de Svb deze omstandigheden reeds op dat moment mee te wegen. Uit wat appellant heeft aangevoerd kan echter niet worden opgemaakt dat sprake is van een dergelijke situatie. Er is dus geen aanleiding nog verder van terugvorderen af te zien.
De boete
4.7.
Nu de Svb te kennen heeft gegeven de boete niet te willen handhaven, moet het besluit waarbij de boete is opgelegd worden herroepen.

Conclusie en gevolgen

4.8.
Het hoger beroep slaagt. De aangevallen uitspraak en het bestreden besluit zullen worden vernietigd. De Raad ziet gelet op wat is overwogen onder 4.4 tot en met 4.7 aanleiding zelf in de zaak te voorzien en zal het bedrag van de terugvordering vaststellen op € 9.646,81. Het boetebesluit zal worden herroepen.
5. Appellant krijgt een vergoeding voor de kosten die hij heeft gemaakt. De kosten worden begroot op € 624,- voor de kosten van bezwaar, € 1.750,- voor rechtsbijstand in beroep (één punt voor het indienen van een beroepschrift en één punt voor het verschijnen ter zitting) en € 875,- voor rechtsbijstand in hoger beroep (één punt voor het indienen van een beroepschrift) (met een waarde per punt van € 875,- ). De Svb moet ook het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht aan appellant vergoeden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het besluit van 3 augustus 2021;
  • herroept het besluit van 18 november 2020 voor zover daarbij aan appellant een boete is opgelegd;
  • herroept het besluit van 18 november 2020 voor zover daarmee de terugvordering is vastgesteld op een bedrag van € 14.833,81 en stelt het bedrag van de terugvordering op € 9.646,81;
  • bepaalt dat deze uitspraak treedt in de plaats van het besluit van 3 augustus 2021;
  • veroordeelt de Svb in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 3.249,-;
  • bepaalt dat de Svb aan appellant het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 185,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door A. van Gijzen als voorzitter en M.A.H. van Dalen-van Bekkum en J.H. Ermers als leden, in tegenwoordigheid van S.S. Blok als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 december 2024.
(getekend) A. van Gijzen
(getekend) S.S. Blok

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Algemene Ouderdomswet (AOW)
Artikel 17a
1. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van ouderdomspensioen en terzake van weigering van ouderdomspensioen, herziet de Sociale verzekeringsbank een dergelijk besluit of trekt zij dat in:
indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 15, tweede lid, of 49, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van ouderdomspensioen;
indien anderszins het ouderdomspensioen ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend;
indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting bedoeld in artikel 15, tweede lid, of 49, ertoe leidt dat niet kan worden vastgesteld of nog recht op ouderdomspensioen bestaat.
2. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan de Sociale verzekeringsbank besluiten geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking af te zien.
Artikel 24
1. Het ouderdomspensioen dat als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 17 onverschuldigd is betaald, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald, wordt door de Sociale verzekeringsbank teruggevorderd van de pensioengerechtigde of zijn wettelijke vertegenwoordiger, dan wel van de erfgenaam van de pensioengerechtigde voor zover het onverschuldigd betaalde in het vermogen van die erfgenaam is gevallen.
(…)
5.Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan de Sociale verzekeringsbank besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
(…)
Artikel 49
De pensioengerechtigde, zijn echtgenoot, alsmede zijn wettelijke vertegenwoordiger of de instelling waaraan ingevolge artikel 20 ouderdomspensioen wordt uitbetaald, zijn verplicht aan de Sociale verzekeringsbank op haar verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mee te delen, waarvan hun redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op uitkering, de hoogte van de uitkering of op het bedrag van de uitkering, dat wordt betaald. De verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door de Sociale verzekeringsbank kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.
Beleidsregel SB1407 – dringende reden
De SVB herstelt een wijziging die gevolgen heeft voor betalingen die in het verleden zijn gedaan in beginsel met volledig terugwerkende kracht. Dit doet de SVB ook als er geen wijziging is opgetreden, maar bijvoorbeeld door een fout van de SVB de uitkering in het verleden verkeerd is vastgesteld. De SVB ziet geheel of gedeeltelijk af van verlaging of intrekking van de uitkering over het verleden, als daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
Verlaging of intrekking over perioden in het verleden
Als de SVB een uitkering verlaagt of intrekt over een periode in het verleden, houdt de SVB rekening met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
Beleid
De SVB heeft beleid ontwikkeld voor 3 situaties die veel voorkomen:
Betrokkene heeft de mededelingsplicht geschonden. De uitkering wordt dan verlaagd of ingetrokken met een terugwerkende kracht van maximaal 5 jaar. Als betrokkene grove schuld heeft aan het niet nakomen van de mededelingsplicht, is de terugwerkende kracht maximaal 10 jaar. In geval van opzet is de terugwerkende kracht maximaal 20 jaar.
Door een fout van de SVB is een onjuist besluit genomen. De uitkering wordt dan zonder terugwerkende kracht verlaagd of ingetrokken. In geval van een ‘kenbaar evidente fout’ wordt de uitkering wel met een terugwerkende kracht verlaagd of ingetrokken. De mate van terugwerkende kracht is een percentage van de periode waarover de SVB te veel uitkering heeft betaald, namelijk:
- 25% en maximaal 5 jaar als betrokkene de fout uit eigen beweging meldt aan de SVB;
- 50% en maximaal 5 jaar als betrokkene heeft verzuimd de fout aan de SVB te melden;
- 75% en maximaal 10 jaar als betrokkene grove schuld heeft aan het niet melden van deze fout;
- 100% en maximaal 20 jaar als betrokkene met opzet de fout niet aan de SVB heeft gemeld.
Of sprake is van een ‘kenbaar evidente fout’ beoordeelt de SVB aan de hand van de communicatie tussen de SVB en de individuele betrokkene. Daarnaast is van belang welk besluit betrokkene van de SVB mocht verwachten op grond van de door hem verstrekte informatie. De SVB verwacht wel van betrokkene dat hij de brieven van de SVB zorgvuldig leest, maar niet dat hij de inhoud van de brieven controleert aan de hand van de wet- en regelgeving, de beleidsregels en de website van de SVB.
3. Betrokkene ontvangt met terugwerkende kracht een nabetaling van een andere instantie. In dat geval wordt de uitkering met dezelfde terugwerkende kracht verlaagd of ingetrokken.
Evenredigheidstoets
Ook ziet de SVB geheel of gedeeltelijk af van de voorgenomen verlaging of intrekking als de bijzondere omstandigheden van het geval ertoe leiden dat de mate van terugwerkende kracht onevenredig is. Bij deze beoordeling hecht de SVB belang aan:
  • de mate waarin de betrokkene een verwijt kan worden gemaakt; en
  • de mate waarin de SVB een verwijt kan worden gemaakt.

Voetnoten

1.1 Algemene Ouderdomswet.
2.Artikel 24, eerste en vijfde lid, van de AOW.
3.CRvB 18 april 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:726.
4.CRvB 21 november 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:2140.
5.5 Basisregistratie Personen.
6.6 Regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 22 maart 2017, Stcrt. 2017, 17689.