Uitspraak
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
Het oordeel van de Raad
Conclusie en gevolgen
BESLISSING
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 december 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 16 september 2022. Het geschil betreft de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar van appellant door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. De Raad oordeelt dat het college bevoegd was om het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren, omdat appellant niet binnen de gestelde termijn bezwaargronden had ingediend en het bezwaarschrift niet had ondertekend. Appellant had eerder pro forma bezwaar gemaakt, maar dit werd niet als geldig beschouwd.
Daarnaast heeft appellant verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De Raad wijst dit verzoek af, verwijzend naar de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad, die stelt dat bij een geschil over een zeer gering financieel belang, zoals in dit geval, geen vergoeding van immateriële schade hoeft te worden toegekend. De Raad concludeert dat de overschrijding van de redelijke termijn niet heeft geleid tot significante spanning of frustratie voor appellant, en bevestigt de uitspraak van de rechtbank.