ECLI:NL:CRVB:2024:238

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 februari 2024
Publicatiedatum
8 februari 2024
Zaaknummer
23/739 ANW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag nabestaandenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet wegens onvoldoende arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 februari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de afwijzing van een aanvraag voor een nabestaandenuitkering door de Sociale verzekeringsbank (Svb). De appellant had de aanvraag ingediend na het overlijden van zijn partner in 2019, waarbij hij aangaf arbeidsongeschikt te zijn. De Svb heeft de aanvraag afgewezen omdat de appellant minder dan 45% arbeidsongeschikt werd geacht, gebaseerd op een medisch onderzoek uitgevoerd door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De rechtbank Noord-Holland heeft het beroep van de appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, wat de Raad in deze uitspraak bevestigt.

De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak beoordeeld, waaronder de medische rapportages en de argumenten van de appellant. De appellant was van mening dat zijn arbeidsongeschiktheid hoger was dan door de Svb vastgesteld. De Raad concludeert echter dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd en dat er geen reden is om aan de juistheid van de rapportages te twijfelen. De Raad neemt de overwegingen van de rechtbank over en bevestigt de uitspraak, waardoor de afwijzing van de aanvraag in stand blijft.

De Raad heeft ook overwogen dat de nieuwe medische informatie die de appellant heeft aangedragen, niet relevant is voor de beoordeling van zijn arbeidsongeschiktheid op de datum van de aanvraag. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en de appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

23/739 ANW
Datum uitspraak: 7 februari 2024
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 1 februari 2023, 21/3443 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
SAMENVATTING
De Svb heeft de aanvraag van appellant om een nabestaandenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet afgewezen, omdat appellant minder dan 45% arbeidsongeschikt is. Appellant is het met die afwijzing niet eens. Hij is van mening dat hij meer dan 45% arbeidsongeschikt is. De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard. De Raad is het eens met het oordeel van de rechtbank.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. M. Gümüs-Genc, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 11 januari 2024. Namens appellant heeft mr. Gümüs-Genc telefonisch deelgenomen aan de zitting. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I. Pieterse.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
De partner van appellant is op [overlijdensdatum] 2019 overleden. Op 23 januari 2020 heeft appellant een nabestaandenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (ANW) aangevraagd. Daarbij heeft appellant te kennen gegeven dat hij arbeidsongeschikt is en geen kinderen heeft die jonger zijn dan 18 jaar.
1.2.
Naar aanleiding van deze aanvraag heeft de Svb het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) verzocht om de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant te onderzoeken. Bij het medisch onderzoek zijn de beperkingen van appellant neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De arbeidsdeskundige heeft appellant, rekening houdende met de FML, niet meer dan 45% arbeidsongeschikt geacht. Vervolgens heeft de Svb met een besluit van 17 december 2020 de aanvraag van appellant afgewezen.
1.3.
Met een besluit van 29 juli 2021 (bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar van appellant ongegrond verklaard. De Svb verwijst naar het onderzoek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv. Deze verzekeringsarts stelt dat de fysieke en psychische beperkingen juist in kaart zijn gebracht en dat er terecht beperkingen zijn aangenomen wat betreft persoonlijk en sociaal functioneren, de omgevingsfactoren, dynamische handelingen en statische houdingen. De beschikbare informatie van de behandelend sector geeft geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen. In bezwaar zijn geen nieuwe gegevens naar voren gebracht waaruit blijkt dat de vastgestelde belastbaarheid onjuist is. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van het Uwv heeft een van de geduide functies laten vervallen en op basis van de overgebleven functies een mate van arbeidsongeschiktheid berekend van 17,49%. Volgens de Svb heeft het onderzoek door het Uwv op zorgvuldige wijze plaatsgevonden en voldoet het aan de in de rechtspraak gestelde voorwaarden. De conclusie bevat geen tegenstrijdigheden. Daarom volgt de Svb het standpunt van het Uwv.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Het bestreden besluit is dus in stand gelaten. De rechtbank heeft geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest en dat er geen reden is om aan de juistheid van de rapportages te twijfelen. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat de arts, onder supervisie van de verzekeringsarts, het dossier van appellant heeft bestudeerd, appellant op het spreekuur heeft gezien, hem psychisch en lichamelijk heeft onderzocht en de door appellant meegebrachte medische informatie van de behandelend sector heeft bestudeerd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het bezwaarschrift en het dossier bestudeerd. De verzekeringsartsen beschikten over voldoende informatie om tot een weloverwogen standpunt te komen. Verder heeft de rechtbank overwogen dat de verzekeringsartsen inzichtelijk hebben gemotiveerd hoe de FML tot stand is gekomen. Er is rekening gehouden met de door appellant genoemde klachten aan zijn rug, zijn handen, zijn mentale gesteldheid en de diabetes mellitus. Hiervoor zijn beperkingen aangenomen in de FML. Navolgbaar is dat voor verdergaande beperkingen geen aanleiding is. Appellant heeft geen medische informatie overgelegd op grond waarvan tot een ander oordeel moet worden gekomen. De FML kan naar oordeel van de rechtbank dan ook worden gevolgd. In wat appellant heeft aangevoerd heeft de rechtbank ook geen aanleiding gezien voor twijfel aan de juistheid van de conclusie van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep dat appellant geschikt moet worden geacht de geduide functies te verrichten.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant vindt dat het Uwv onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn medische klachten. Zijn medische beperkingen zijn onderschat en hij is wel meer dan 45% arbeidsongeschikt.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de afwijzing van de aanvraag om een nabestaandenuitkering in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van wat appellant heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.1.
In geding is of appellant op 11 augustus 2019 voldeed aan de voorwaarden van artikel 14, eerste lid, aanhef en onder b, van de ANW om voor een nabestaandenuitkering in aanmerking te komen. De vraag is of appellant op die datum meer dan 45% arbeidsongeschikt was. [1]
4.2.
Wat appellant in hoger beroep aanvoert over zijn medische beperkingen is een herhaling van wat hij in bezwaar en in beroep heeft ingebracht. In de aangevallen uitspraak, zoals weergegeven onder 2, heeft de rechtbank uitgelegd waarom de medische onderzoeken zorgvuldig zijn geweest en waarom er geen aanleiding bestaat voor twijfel aan de juistheid van de rapportages. De Raad is het met de rechtbank eens en neemt deze overwegingen over.
4.3.
De verwijzing van appellant naar zijn melding over toegenomen arbeidsongeschiktheid per 15 juli 2020 en het feit dat bij hem inmiddels een blaastumor is gevonden, leiden niet tot een ander oordeel. Het gaat in deze procedure om de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant op 11 augustus 2019. Het is de Raad niet gebleken dat de door appellant aangevoerde omstandigheden invloed hebben op de arbeidsgeschiktheid op die datum.

Conclusie en gevolgen

4.4.
Uit 4.2 en 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat appellant geen gelijk krijgt.
5. Omdat het hoger beroep niet slaagt, krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A. van Gijzen als voorzitter en M.L. Noort en A. Hoogenboom als leden, in tegenwoordigheid van E.P.J.M. Claerhoudt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 februari 2024
(getekend) A. van Gijzen
(getekend) E.P.J.M. Claerhoudt

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Artikel 11 Algemene nabestaandenwet
1. Arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken niet in staat is om met arbeid 55% te verdienen van hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan, met arbeid gewoonlijk verdienen.
2. In het eerste lid wordt onder de eerstgenoemde arbeid verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe die persoon met zijn krachten en bekwaamheden in staat is.
Artikel 14 Algemene nabestaandenwet
1. Recht op nabestaandenuitkering heeft de nabestaande die:
een ongehuwd kind heeft, dat jonger is dan 18 jaar en niet tot het huishouden van een ander behoort; of
arbeidsongeschikt is
1°.op en sedert de dag van overlijden van de verzekerde, of
2°.op en sedert de laatste dag van de maand waarin hij niet meer voldoet aan de voorwaarde bedoeld in onderdeel a, en wiens arbeidsongeschiktheid na de onderscheidenlijk onder 1° en 2° bedoelde dag ten minste drie maanden voortduurt, dan wel ten aanzien van wie aannemelijk is dat de arbeidsongeschiktheid ten minste drie maanden na de vorenbedoelde dag zal voortduren.
(…)

Voetnoten

1.Artikel 11, eerste lid, ANW.