ECLI:NL:CRVB:2024:2363

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 december 2024
Publicatiedatum
17 december 2024
Zaaknummer
21/736 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opschorting en intrekking van AIO-aanvulling wegens niet verstrekken van CNIE-nummer en machtiging voor vermogensonderzoek in Marokko

In deze zaak gaat het om de opschorting en intrekking van de aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling) van appellant en zijn echtgenote, omdat zij geen CNIE-nummer en machtiging voor een vermogensonderzoek in Marokko hebben verstrekt. De Sociale verzekeringsbank (Svb) heeft in 2019 appellant verzocht om deze gegevens, maar hij heeft hier niet op gereageerd. De Svb heeft vervolgens de AIO-aanvulling opgeschort en later ingetrokken. Appellant stelt dat het onderzoek discriminatoir is en dat het gebruik van het CNIE-nummer in strijd is met zijn recht op privéleven. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de Svb bevoegd was om het onderzoek in te stellen en dat het opvragen van het CNIE-nummer niet in strijd is met het recht op respect voor het privéleven. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank die het beroep van appellant ongegrond heeft verklaard. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en dat de intrekking en opschorting van de AIO-aanvulling in stand blijven.

Uitspraak

21/736 PW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
8 januari 2021, 20/2528 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 10 december 2024

SAMENVATTING

In deze zaak gaat het om een opschorting en intrekking van een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling) op de grond dat appellant gegevens die de Svb had opgevraagd niet heeft verstrekt. Het gaat om het Marokkaans identiteitsnummer van appellant, Carte Nationale d’Identité Electronique (CNIE-nummer), en een machtiging van appellant om vermogensonderzoek in Marokko te kunnen doen. Volgens appellant is het onderzoek discriminatoir, kan het gebruik van het CNIE-nummer in de praktijk leiden tot schending van het recht op privéleven en heeft de Svb onzorgvuldig gehandeld. Deze beroepsgronden slagen niet.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. I.P.M. Boelens hoger beroep ingesteld. De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 12 november 2024. Voor appellant is mr. Boelens verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P. van de Voorn en mr. E.M. Mulder.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant ontvangt sinds 1 juli 2008 een onvolledig ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) naar de norm voor een gehuwde. In aanvulling op dit pensioen ontvingen appellant en zijn echtgenote (X) met ingang van 16 juni 2009, met een aantal onderbrekingen, bijstand, laatstelijk op grond van de Participatiewet (PW) in de vorm van een AIO-aanvulling.
1.2.
De Svb voerde in de periode 2013 tot en met 2019 een onderzoek uit naar de rechtmatigheid van de AIO-aanvulling van alle AIO-gerechtigden. Hiertoe werd jaarlijks aan een deel van de AIO-gerechtigden het formulier “Verblijf en vermogen buiten Nederland” (formulier) toegestuurd. De controle was in 2013 gericht op in Suriname en Bosnië geboren AIO-gerechtigden en in 2014 op AIO-gerechtigden met als geboorteland Marokko, tot welke groep appellant en X behoren. Van 2015 tot en met 2018 was de controle gericht op de overige in het buitenland geboren AIO-gerechtigden. In 2019 richtte de controle zich op de in Nederland geboren AIO-gerechtigden. Elk jaar is de controlegroep aangevuld met een kleine steekproef onder specifieke delen van het klantenbestand. De Svb heeft steeds na het toesturen van het formulier nader onderzoek gedaan naar de rechtmatigheid van de verleende AIO-aanvulling van AIO-gerechtigden die het formulier niet hadden teruggestuurd, alsmede van AIO-gerechtigden die het formulier wel hadden teruggestuurd en het formulier daartoe aanleiding gaf.
1.3.
In het kader van het onder 1.2 genoemde rechtsmatigheidsonderzoek heeft de Svb in 2014 aan appellant het formulier toegestuurd. Appellant heeft dit formulier ingevuld en aan de Svb geretourneerd. Op het formulier heeft hij vermeld dat hij twee partners heeft, dat zijn eerste partner woont in Marokko en zijn tweede partner (X) op zijn adres in Nederland, dat hij van 7 augustus 2014 tot en met 1 september 2014 met X bij familie in Marokko zal verblijven en dat hij geen onroerend goed buiten Nederland bezit.
1.4.
Met een brief van 25 september 2014 heeft de Svb aan appellant en X meegedeeld dat appellant met behoud van zijn AIO-aanvulling de onder 1.3 genoemde periode in het buitenland mochten verblijven en dat de hoogte van de AIO-aanvulling niet wijzigt, omdat appellant op het formulier heeft aangegeven dat hij geen bezittingen in het buitenland heeft.
1.5.
Omdat appellant twee echtgenotes heeft, waarvan er één al jaren op hetzelfde adres in Marokko woont en nooit in Nederland heeft gewoond en omdat er kinderbijslag in Marokko is uitbetaald, heeft een medewerker van de Svb op 2 mei 2018 een opdracht opgesteld voor de afdeling Handhaving om onderzoek te verrichten naar het vermogen van appellant in Marokko. Daarbij is de afdeling Handhaving gevraagd te onderzoeken of de woning waarin de eerste echtgenote van appellant woont in Marokko een huurwoning of een koopwoning is van haar of van appellant. Tevens is gevraagd te onderzoeken of de woning waar X woonde in Marokko, voordat zij naar Nederland vertrok, een koopwoning was van X en/of appellant. Deze opdracht is echter nooit aan de afdeling Handhaving overhandigd.
1.6.
In 2019 is geconstateerd dat het in 1.5 genoemde onderzoek nooit is uitgevoerd. Om alsnog onderzoek te kunnen doen naar het vermogen in Marokko, heeft de Svb appellant met een brief van 1 maart 2019 verzocht om vóór 2 april 2019 zijn CNIE-nummer te verstrekken en de meegestuurde machtiging in te vullen en aan de Svb te retourneren. In deze brief heeft de Svb aan appellant meegedeeld dat de Svb mogelijk de betaling van de AIO-aanvulling, na een eerste herinnering, stopt als appellant niet op deze brief reageert.
1.7.
Omdat appellant de in 1.6 genoemde gegevens niet heeft verstrekt, heeft de Svb met een brief van 4 april 2019, die nu ook aan X is gericht, nogmaals verzocht om vóór 23 april 2019 het CNIE-nummer en de ingevulde machtiging over te leggen. Hierbij heeft de Svb appellant en X erop gewezen dat als zij niet tijdig reageren, de AIO-aanvulling kan worden stopgezet. Appellant en X hebben niet op deze brief gereageerd.
1.8.
Met een besluit van 2 mei 2019 (besluit 1) heeft de Svb het recht op AIO-aanvulling van appellant en X met ingang van 23 april 2019 opgeschort, omdat appellant en X hun
CNIE-nummers niet hebben doorgegeven. Hierbij heeft de Svb appellant en X in de gelegenheid gesteld de gevraagde gegevens alsnog vóór 16 mei 2019 over te leggen en erop gewezen dat bij niet of niet tijdig reageren het recht op AIO-aanvulling vanaf 23 april 2019 kan worden beëindigd. Appellant en X hebben niet op het opschortingsbesluit gereageerd.
1.9.
Met een besluit van 17 mei 2019 (besluit 2) heeft de Svb de AIO-aanvulling van appellant en X met toepassing van artikel 54, vierde lid, van de PW met ingang van 23 april 2019 ingetrokken op de grond dat appellant en X niet binnen de gegeven hersteltermijn de gevraagde gegevens hebben verstrekt. De Svb heeft er verder op gewezen dat de over april 2020 te veel ontvangen AIO-aanvulling zal worden verrekend met het AOW-pensioen en de vakantie-uitkering van appellant en X.
1.10.
Met een besluit van 26 mei 2020 (bestreden besluit) heeft de Svb de bezwaren tegen de besluiten 1 en 2 ongegrond verklaard.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat hij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de opschorting en de intrekking van de AIO-aanvulling in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. De regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.1.
Tussen partijen is niet in geschil is dat appellant zijn CNIE-nummer en de gevraagde machtiging niet aan de Svb heeft verstrekt.
Verboden onderscheid
4.2.
Appellant heeft in de eerste plaats aangevoerd dat sprake is van verboden onderscheid naar nationaliteit als bedoeld in artikel 14 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), aangezien hij uitsluitend aan een nader onderzoek is onderworpen omdat hij de Marokkaanse nationaliteit heeft. Appellant kan niet anders concluderen dan dat de Svb bij klanten geboren in Marokko iedereen aan een onderzoek onderwerpt, terwijl bij andere klanten wordt volstaan met een steekproef. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4.2.1.
Appellant heeft het vermeende verboden onderscheid naar nationaliteit niet aannemelijk gemaakt. De Svb heeft een onderzoek naar het vermogen van appellant in Marokko ingesteld naar aanleiding van de constatering van de Svb dat er in Marokko kinderbijslag werd ontvangen en dat appellant een echtgenote heeft die al jaren op hetzelfde adres in Marokko woont en nooit in Nederland heeft gewoond. De Svb was op grond van artikel 53a, zesde lid, van de PW in samenhang met artikel 47b van de PW bevoegd onderzoek in te stellen naar de juistheid en volledigheid van de verstrekte gegevens over het vermogen en daarmee naar de rechtmatigheid van de verlening van de AIO-aanvulling.
Recht op privéleven
4.3.
Appellant heeft verder, net als in beroep, aangevoerd dat het gebruik van het
CNIE-nummer door de Svb mogelijk in strijd is met het recht op respect voor zijn privéleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM. Deze beroepsgrond slaagt ook niet.
4.3.1.
De rechtbank heeft, onder verwijzing naar vaste rechtspraak van de Raad [1] , terecht geoordeeld dat het CNIE-nummer zelf geen privégegevens bevat en dat het opvragen en in ontvangst nemen van dat nummer op zichzelf dan ook geen schending van het recht op respect voor het privéleven kan opleveren. Of en, zo ja, met welk doel en op welke wijze het CNIE-nummer vervolgens tijdens het onderzoek in Marokko wordt gebruikt, is bij aanvang van het onderzoek nog niet bekend. Op voorhand kan dan ook niet worden gezegd dat het gebruik van het CNIE-nummer een (ongerechtvaardigde) inbreuk op het privéleven zal inhouden. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit in zijn geval anders is.
Onzorgvuldig onderzoek
4.4.
Tot slot heeft appellant aangevoerd dat sprake is van onzorgvuldig onderzoek, omdat de Svb appellant niet heeft gewezen op de gevolgen van het niet verstrekken van het gevraagde CNIE-nummer en de machtiging. Deze beroepsgrond mist feitelijke grondslag en slaagt daarom niet.
4.4.1.
Zowel in de brieven van 1 maart 2019 en 4 april 2021 als in besluit 1 heeft de Svb aan appellant duidelijk gemaakt dat zijn AIO-aanvulling kan worden stopgezet als hij niet of niet tijdig reageert op het verzoek van de Svb om de gevraagde stukken over te leggen.

Conclusie en gevolgen

4.5.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de intrekking, opschorting en verrekening in stand blijven.
5. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.M. Heijs als voorzitter en W.F. Claessens en W.A. Timmer als leden, in tegenwoordigheid van E.P.J.M. Claerhoudt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 december 2024.
(getekend) E.J.M. Heijs
(getekend) E.P.J.M. Claerhoudt

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke regels

Participatiewet
Artikel 17, tweede lid
Het college verleent belanghebbende desgevraagd de medewerking die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet.
Artikel 47b
Voor de toepassing van artikel 47a, eerste lid, wordt in de artikelen 9, met uitzondering van het eerste lid, onderdelen b en c, 15, tweede lid, 16, eerste lid, 17, 19a, tweede lid, 31, tweede lid, onderdeel m, en zesde lid, 40, tweede tot en met vijfde lid, 41, vierde, vijfde, achtste en tiende lid, 43, eerste, derde, vierde en vijfde lid, 44, eerste en derde lid, 48, derde en vierde lid, 52, eerste lid, 53a, eerste tot en met zesde lid, 54, 55, 57, 58, eerste, tweede, vierde, vijfde, zevende en achtste lid, 60, eerste tot en met zesde lid, 60c, 61, 62b, vierde lid, 62e, 62f, 62g, 62h, derde lid, 63, 66, 78t, tweede lid, 78x, eerste lid, onderdeel b, 78z, eerste, tweede en vierde lid, 81, eerste en tweede lid, voor ‘het college’ telkens gelezen: de Sociale verzekeringsbank.
Artikel 53a, zesde lid
Het college is bevoegd onderzoek in te stellen naar de juistheid en volledigheid van de verstrekte gegevens en zo nodig naar andere gegevens die noodzakelijk zijn voor de verlening dan wel de voortzetting van bijstand. Indien het onderzoek daartoe aanleiding geeft kan het college besluiten tot herziening of intrekking van de bijstand.
Artikel 54
1. Het college kan, indien de belanghebbende de voor de verlening van bijstand van belang zijnde gegevens of de gevorderde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt en hem dit te verwijten valt, dan wel indien de belanghebbende anderszins onvoldoende medewerking verleent, het recht op bijstand voor de duur van ten hoogste acht weken opschorten.
2. Het college doet aan de belanghebbende mededeling van de opschorting en hem uitnodigt binnen een door hem te stellen termijn het verzuim te herstellen.
3. (…).
4. Het college kan het besluit tot toekenning van bijstand intrekken met ingang van de eerste dag waarover het recht op bijstand is opgeschort als de belanghebbende in het geval bedoeld in het eerste lid het verzuim niet binnen de daarvoor gestelde termijn herstelt.
Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
Artikel 8, eerste lid
Een ieder heeft recht op respect voor zijn privé leven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie.
Artikel 14
Het genot van de rechten en vrijheden die in dit Verdrag zijn vermeld, moet worden verzekerd zonder enig onderscheid op welke grond ook, zoals geslacht, ras, kleur, taal, godsdienst, politieke of andere mening, nationale of maatschappelijke afkomst, het behoren tot een nationale minderheid, vermogen, geboorte of andere status.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 26 maart 2018, ECLI:CRVB:2018:806.