ECLI:NL:CRVB:2024:2362
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag om vrijstelling van de eigen bijdrage voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 december 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een aanvraag om vrijstelling van de eigen bijdrage voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz). Appellante, geboren in 1969, ontving zorg in de vorm van een modulair pakket thuis en een persoonsgebonden budget, waarvoor zij een eigen bijdrage verschuldigd was. Op 6 september 2022 diende zij een aanvraag in voor vrijstelling van deze eigen bijdrage. Het CAK stelde de eigen bijdrage vast op € 24,80 per maand, maar wees de aanvraag om vrijstelling af, omdat het inkomen van appellante boven de vrijstellingsgrens lag. De rechtbank Oost-Brabant verklaarde het beroep tegen deze afwijzing ongegrond.
Appellante was het niet eens met deze uitspraak en stelde dat er bijzondere omstandigheden waren die niet in aanmerking waren genomen, waardoor de eigen bijdrage disproportioneel zou zijn. De Raad oordeelde echter dat het CAK de eigen bijdrage correct had vastgesteld volgens de geldende regelgeving en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de toepassing van de regels in dit geval in strijd met het evenredigheidsbeginsel zouden maken. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Hierdoor blijft de afwijzing van de aanvraag om vrijstelling van de eigen bijdrage in stand, en krijgt appellante geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.