ECLI:NL:CRVB:2024:2354
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J.T.H. Zimmerman
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand; verjaring vordering en bezit onroerend goed
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 november 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellante. Appellante ontving bijstand van 1 november 1995 tot en met 4 augustus 2004, maar het college van burgemeester en wethouders van Leiden heeft op basis van een anonieme melding en daaropvolgend onderzoek vastgesteld dat appellante onterecht bijstand heeft ontvangen omdat zij over vermogen beschikte in de vorm van onroerend goed in Marokko. Appellante stelde dat de vordering tot terugvordering was verjaard, omdat het college al op 21 augustus 2014 op de hoogte was van het appartementencomplex in [plaats]. De Raad oordeelde echter dat het college pas na het rapport van het Internationaal Bureau Fraude-informatie (IBF) en het onderzoek door de Sociale recherche daadwerkelijk bekend was met de feiten die leidden tot de vordering. De Raad concludeerde dat de verjaringstermijn van vijf jaar, zoals vastgelegd in artikel 3:309 van het Burgerlijk Wetboek, nog niet was verstreken op het moment van het terugvorderingsbesluit op 27 december 2019. De uitspraak van de rechtbank Den Haag, die het beroep van appellante ongegrond had verklaard, werd bevestigd. Appellante kreeg geen vergoeding voor proceskosten en het betaalde griffierecht werd niet teruggegeven.