ECLI:NL:CRVB:2024:2351

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 november 2024
Publicatiedatum
12 december 2024
Zaaknummer
24/574 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om terug te komen van het besluit tot weigering dubbele kinderbijslag met terugwerkende kracht toe te kennen

In deze uitspraak van de Centrale Raad van Beroep wordt het verzoek van appellante om terug te komen van een eerder besluit van de Sociale Verzekeringsbank (Svb) behandeld. Appellante had verzocht om dubbele kinderbijslag met terugwerkende kracht voor haar dochter, maar de Svb had dit verzoek afgewezen. De Raad oordeelt dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn die de afwijzing van het verzoek onredelijk maken. De Svb had eerder dubbele kinderbijslag toegekend vanaf het tweede kwartaal van 2022, maar appellante wilde dat deze kinderbijslag met terugwerkende kracht voor een langere periode werd toegekend. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, die het beroep van appellante tegen de afwijzing van de Svb ongegrond had verklaard. De Raad stelt vast dat de Svb de aanvraag als een herhaalde aanvraag heeft beoordeeld en dat de afwijzing van het herzieningsverzoek terecht was. De Raad concludeert dat de wetgeving omtrent de kinderbijslag dwingend is en dat er geen ruimte is voor afwijkingen in de situatie van appellante. De uitspraak bevestigt dat appellante geen recht heeft op vergoeding van proceskosten of griffierecht, omdat het hoger beroep niet slaagde.

Uitspraak

24/574 AKW
Datum uitspraak: 28 november 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 1 maart 2024, 23/5841 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (Svb)
SAMENVATTING
Deze uitspraak gaat over het verzoek van appellante om terug te komen van een besluit waarbij de Svb heeft geweigerd om dubbele kinderbijslag toe te kennen met terugwerkende kracht. Met de rechtbank oordeelt de Raad dat geen sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden en dat de afwijzing van het verzoek niet evident onredelijk is. De Svb heeft het verzoek om herziening daarom terecht afgewezen.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. T.M.J. Oosterhuis-Putter, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 oktober 2024. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Oosterhuis-Putter. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.A.H. Koning.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante heeft op 25 juni 2022 een verzoek om dubbele kinderbijslag met terugwerkende kracht voor haar dochter [naam dochter] ingediend bij de Svb. Met een brief van 7 juli 2022 heeft de Svb een aanvraagformulier toegezonden en zijn de voorwaarden voor dubbele kinderbijslag meegedeeld. Appellante heeft op 22 juli 2022 gereageerd op deze brief van de Svb. Zij heeft gesteld dat zij een bezwaarschrift indient in verband met haar aanvraag om dubbele kinderbijslag met terugwerkende kracht. Zij heeft beargumenteerd waarom haar dochter volgens haar recht heeft op dubbele kinderbijslag.
1.2.
Met een besluit van 12 oktober 2022 heeft de Svb aan appellante vanaf het tweede kwartaal van 2022 dubbele kinderbijslag toegekend omdat [naam dochter] thuiswonend is en intensieve zorg nodig heeft. De Svb heeft in het besluit toegelicht dat volgens de AKW [1] dubbele kinderbijslag niet met meer terugwerkende kracht kan worden toegekend dan vanaf de eerste dag van het kwartaal waarin de aanvraag is ontvangen. Tegen dit besluit heeft appellante geen rechtsmiddelen aangewend.
1.3.
Appellante heeft de Svb op 24 april 2023 verzocht om het besluit van 12 oktober 2022 te herzien en dubbele kinderbijslag met terugwerkende kracht toe te kennen met de maximale termijn van vijf jaar. Met een besluit van 12 mei 2023, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 11 augustus 2023 (bestreden besluit), heeft de Svb het verzoek om herziening afgewezen.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
Het standpunt van appellante
3. Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat zij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. De wettelijke regels en beleidsregels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Prematuur bezwaarschrift?
4.1.1. Op de zitting heeft appellante gesteld dat de brief van 22 juli 2022 als prematuur bezwaarschrift had moeten worden aangemerkt. Met als gevolg dat het ingediende herzieningsverzoek als een aanvullend bezwaar had moeten worden behandeld.
4.1.2. Ten aanzien van een voor het begin van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien het besluit ten tijde van de indiening wel reeds tot stand was gekomen of nog niet tot stand was gekomen, maar de indiener redelijkerwijs kon menen dat dit wel reeds het geval was. [2]
4.1.3. De Raad is van oordeel dat hiervan geen sprake is. De brief van de Svb van 7 juli 2022 bevat algemene informatie over de voorwaarden voor dubbele kinderbijslag, de aanvraagprocedure en vanaf welk kwartaal de dubbele kinderbijslag eerst kan worden toegekend. Ook heeft de Svb appellante in deze brief verzocht om het aanvraagformulier in te vullen en op te sturen. Uit de brief volgt duidelijk dat de Svb nog geen besluit had genomen met betrekking tot het toekennen van dubbele kinderbijslag. Dit betekent dat ook nog geen besluit kon zijn genomen over de terugwerkende kracht van de dubbele kinderbijslag. De Svb heeft de brief van appellante van 22 juli 2022 daarom terecht niet aangemerkt als prematuur bezwaarschrift en het herzieningsverzoek daarom ook terecht niet als aanvullend bezwaar behandeld.
Herzieningsverzoek
4.2.1. Appellante heeft gesteld dat de Svb het besluit inhoudelijk heeft beoordeeld en dat de bestuursrechter daarom het besluit in volle omvang moet toetsen.
4.2.2. Deze beroepsgrond slaagt niet. De Raad is van oordeel dat uit de besluitvorming blijkt dat de Svb de aanvraag als een herhaalde aanvraag heeft beoordeeld [3] zonder de aanvraag opnieuw inhoudelijk te beoordelen. Dit betekent dat de bestuursrechter aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden toetst of het bestuursorgaan zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Als het bestreden besluit die toets doorstaat, kan de bestuursrechter niettemin aan de hand van de beroepsgronden tot het oordeel komen dat het bestreden besluit evident onredelijk is. [4]
4.3.1. Appellante heeft aangevoerd dat de in hoger beroep ingediende brief van de GZpsycholoog en het arbeidsdeskundige rapport van het UWV in het kader van een Wajongbeoordeling als nieuwe feiten of veranderde omstandigheden moeten worden aangemerkt.
4.3.2. Dit betoog slaagt niet. Nieuwe feiten moeten bij de aanvraag of in bezwaar worden vermeld. Met nieuwe feiten die pas in de fase van beroep of hoger beroep naar voren worden gebracht, kan bij de rechterlijke toetsing van een herhaalde aanvraag geen rekening worden gehouden. [5] Dit betekent dat de verwijzing naar het oorspronkelijke besluit de afwijzing van het herzieningsverzoek in beginsel kan dragen en dat moet worden beoordeeld of die afwijzing van het herzieningsverzoek evident onredelijk is. [6]
4.4.1. Appellante heeft betoogd dat de afwijzing van het herzieningsverzoek evident onredelijk is omdat sprake is van een bijzondere omstandigheid. De bijzondere omstandigheid is dat sprake is van een categorie die niet is voorzien door de wetgever. Ter onderbouwing van dit standpunt verwijst appellante naar de memorie van toelichting [7] bij het wetsvoorstel over de wetswijziging van de AKW in verband met toekenning met terugwerkende kracht van dubbele kinderbijslag bij intensieve zorg. Ook stelt appellante dat zij al jaren hoge kosten maakt voor [naam dochter] . Dit leidt er volgens haar toe dat de wet contra legem moet worden toegepast.
4.4.2. Dit betoog slaagt niet. Artikel 14, derde lid, van de AKW bepaalt dat dubbele kinderbijslag niet eerder kan ingaan dan de eerste dag van het kalenderkwartaal waarin de aanvraag is ingediend. Dit is een dwingendrechtelijke bepaling in een wet in formele zin. De wetgever heeft niet beoogd om de Svb de ruimte te geven om hier van af te wijken. Dat [naam dochter] al lang en veel steun en begeleiding nodig heeft staat niet ter discussie en de Raad heeft begrip voor de situatie van appellante. Maar haar situatie is niet een geval, en behoort ook niet tot een categorie van gevallen, die niet door de wetgever zijn voorzien. De Svb heeft artikel 14, derde lid, van de AKW reeds hierom terecht toegepast en er zijn geen omstandigheden die de weigering om dit besluit te herzien evident onredelijk maken. [8]

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat appellante geen gelijk krijgt.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.A.H. Van Dalen-van Bekkum, in tegenwoordigheid van L.C. van Bentum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 november 2024.
(getekend) M.A.H. van Dalen-van Bekkum
(getekend) L.C. van Bentum

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 4:6
1. Indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, is de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden.
2 Wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, kan het bestuursorgaan zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.
Algemene Kinderbijslagwet
Artikel 14 [9]
1. De Sociale verzekeringsbank stelt op aanvraag vast of een recht op kinderbijslag bestaat. De aanvraag om het extra bedrag aan kinderbijslag, bedoeld in artikel 7a, tweede lid, wordt ingediend voor 1 december van het kalenderjaar na het kalenderjaar waarover recht op het extra bedrag aan kinderbijslag bestaat.
2 Een aanvraag wordt ingediend door middel van een door de Sociale verzekeringsbank beschikbaar gesteld aanvraagformulier. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot de verder bij de aanvraag te verstrekken gegevens.
3 Het recht op kinderbijslag kan niet vroeger ingaan dan een jaar voorafgaand aan de eerste dag van het kalenderkwartaal tijdens welk de aanvraag om kinderbijslag werd ingediend. Het recht op kinderbijslag, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, kan niet vroeger ingaan dan de eerste dag van het kalenderkwartaal tijdens welk de aanvraag om kinderbijslag als bedoeld in artikel 7a, eerste lid, werd ingediend.
4 Indien de verzekerde nalaat een aanvraag om kinderbijslag in te dienen, kan deze aanvraag worden ingediend door het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen, dat tevens adviseert aan wie de kinderbijslag wordt betaald.

Voetnoten

1.Algemene Kinderbijslagwet.
2.Artikel 6:10, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
3.Zoals bedoeld in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht.
4.Uitspraak van de Raad van 27 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:5115.
5.Uitspraak van de Raad van 14 september 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:BB3594.
6.Uitspraak van de Raad van 4 juli 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1312.
7.Kamerstukken II 2022/23, 36385, nr. 3.
8.Uitspraak van de Raad van 9 maart 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:445, r.o. 4.5.
9.Geldend op 11 augustus 2023.