In deze zaak heeft appellante, geboren in 1969, een aanvraag ingediend voor een maatwerkvoorziening opvang op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam heeft deze aanvraag in eerdere besluiten afgewezen, met de motivatie dat appellante niet beperkt zelfredzaam is op meerdere leefgebieden. Appellante heeft hiertegen beroep ingesteld, maar de rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard en de bestreden besluiten in stand gelaten. Appellante heeft vervolgens hoger beroep ingesteld, waarbij zij aanvoert dat de rechtbank niet heeft onderkend dat zij recht heeft op een maatwerkvoorziening opvang.
Tijdens de zitting op 6 juni 2024 is gebleken dat het college zijn standpunt over de zelfredzaamheid van appellante niet langer handhaaft. De Raad voor de Rechtspraak heeft geoordeeld dat de rechtbank de beroepen ten onrechte ongegrond heeft verklaard. De Raad heeft de bestreden besluiten vernietigd en het college opgedragen om opnieuw te beslissen op de bezwaren van appellante. Tevens is vastgesteld dat de redelijke termijn voor de procedure met ruim 1,5 jaar is overschreden, wat heeft geleid tot een schadevergoeding van € 2.000,- aan appellante.
De Raad heeft ook de proceskosten van appellante in deze schadeprocedure en de eerdere procedures toegewezen aan zowel de Staat der Nederlanden als het college. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, waarbij de voorzitter en de leden de beslissing in het openbaar hebben uitgesproken op 28 november 2024.