ECLI:NL:CRVB:2024:2343

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 december 2024
Publicatiedatum
12 december 2024
Zaaknummer
23/3055 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hervatting WAO-uitkering en inlichtingenplicht van appellant

In deze zaak gaat het om de hervatting van de WAO-uitkering van appellant, die per 8 januari 2022 is hersteld door het Uwv. De uitkering was eerder beëindigd omdat appellant niet voldeed aan zijn inlichtingenplicht. Appellant had verzocht om een eerdere hervatting, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het Uwv terecht de uitkering pas per 8 januari 2022 heeft hervat. De Raad volgt de rechtbank in haar oordeel dat appellant niet heeft aangetoond dat hij vanaf 1 december 2020 recht had op de uitkering. De rechtbank heeft vastgesteld dat appellant op 3 december 2021 de benodigde verklaring heeft ingediend, maar dat de feitelijke woon- of verblijfplaats pas op 8 januari 2022 bekend was. De Raad concludeert dat de schending van de hoorplicht door het Uwv niet heeft geleid tot benadeling van appellant, aangezien hij in de gelegenheid is gesteld zijn standpunt toe te lichten. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

23/3055 WAO
Datum uitspraak: 11 december 2024
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 21 september 2023, 22/5872 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] , Spanje (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak om de vraag of het Uwv terecht de WAO-uitkering van appellant per 8 januari 2022 heeft hervat. Volgens appellant had het Uwv de WAO-uitkering per een eerdere datum moeten hervatten. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht de WAO-uitkering per 8 januari 2022 heeft hervat.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. P.J.M. Bongaarts, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 september 2024. Appellant en zijn opvolgend gemachtigde mr. I. Wudka, advocaat, zijn niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.A. Vermeijden.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant ontvangt per 14 september 1990 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Appellant is per 1 oktober 2014 naar België is verhuisd. Naar aanleiding hiervan heeft het Uwv appellant geïnformeerd dat hij elk jaar het formulier ‘verklaring van in leven zijn’ (verklaring) van het Uwv toegestuurd krijgt, dat hij binnen één maand ingevuld moet retourneren, zodat het Uwv de rechtmatigheid van de WAOuitkering kan controleren.
1.2.
Het Uwv heeft appellant op 29 september 2020 een verklaring toegestuurd met het verzoek deze ingevuld te retourneren. Omdat het Uwv van appellant nog geen ingevulde verklaring retour had ontvangen, heeft het Uwv appellant op 11 november 2020 een rappel gestuurd. Beide brieven zijn verstuurd naar het op dat moment bekende adres van appellant in [plaats 1] , België. Omdat het Uwv ook na het rappel geen reactie van appellant had ontvangen, heeft het Uwv bij besluit van 25 november 2020 de betaling van de WAO-uitkering per 1 december 2020 geschorst. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 18 februari 2021 de WAO-uitkering per 1 december 2020 beëindigd omdat appellant de verklaring nog steeds niet heeft geretourneerd.
1.3.
Op 3 december 2021 heeft het Uwv de door appellant op 15 november 2021 ingevulde verklaring retour ontvangen. Bij de verklaring is een brief gevoegd van de broer van appellant, waarin hij heeft verklaard dat appellant bij hem heeft gewoond tot 30 mei 2020, dat appellant vanaf dat moment bij hun moeder in Marokko heeft verbleven en dat appellant vanaf 24 november 2021 weer bij hem in [plaats 2] , België verblijft, maar staat ingeschreven op het bij het Uwv bekende adres in [plaats 1] . De broer van appellant heeft verzocht om de WAO-uitkering van appellant te hervatten per 1 november 2020 (lees: 1 december 2020).
1.4.
Vervolgens heeft het Uwv schriftelijk aan de [gemeente 1] verzocht om aan te geven of appellant nog in deze gemeente woont. Op 17 december 2021 heeft het Uwv bericht van de [gemeente 1] ontvangen dat appellant sinds 30 november 2020 geen adres meer heeft.
1.5.
Nadat het Uwv ook appellant heeft verzocht om aanvullende informatie, heeft het Uwv op 1 februari 2022 van appellant een uittreksel uit het vreemdelingenregister ontvangen dat vermeldt dat hij per 8 januari 2022 staat ingeschreven op een adres in de [gemeente 2] , België. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 4 februari 2022 de WAO-uitkering van appellant per 8 januari 2022 hervat. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt omdat hij van mening is dat de WAO-uitkering met terugwerkende kracht per 1 december 2020 moet worden heropend.
1.6.
Bij beslissing op bezwaar van 26 oktober 2022 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant ongegrond verklaard. Hieraan heeft het Uwv ten grondslag gelegd dat het Uwv op 3 december 2021 de ingevulde verklaring van appellant retour heeft ontvangen en dat appellant hiermee alsnog aan deze verplichting voldaan. De WAO-uitkering kan niet worden hervat per 1 december 2020, omdat appellant niet heeft aangetoond wat zijn feitelijke woon- of verblijfplaats is geweest vanaf deze datum. Uit het uittreksel uit het vreemdelingenregister blijkt dat appellant per 8 januari 2022 is ingeschreven op het adres in de [gemeente 2] . Het Uwv blijft daarom bij zijn standpunt dat de WAO-uitkering terecht is heropend per 8 januari 2022.
Uitspraak van de rechtbank
2.1.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat ingevolge artikel 6 van de Beleidsregels schorsing, opschorting, intrekking en herziening uitkeringen 2006 [1] (de Beleidsregels) in het geval dat na een intrekkingsbeslissing de verzekerde alsnog aan zijn verplichtingen voldoet en om hervatting van de uitkering vraagt, de uitkering niet eerder wordt hervat dan met ingang van de dag waarop de verzekerde alsnog aan zijn verplichtingen heeft voldaan. Appellant heeft op 1 februari 2021 (lees: 2022) voldaan aan zijn verplichtingen door de toezending van de verklaring en toezending van het bewijs van inschrijving in de [gemeente 2] aan het Uwv. Appellant is daarom niet benadeeld door de heropening van de WAO-uitkering per 8 januari 2021 (lees: 2022).
2.2.
Wat betreft de door appellant gestelde schending van de hoorplicht heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv heeft bevestigd dat ten onrechte geen hoorzitting heeft plaatsgevonden. Ingevolge artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan in beroep aan schending van de hoorplicht voorbij worden gegaan als blijkt dat appellant hierdoor niet is benadeeld. Naar het oordeel van de rechtbank is in het geval van appellant geen sprake van benadeling, aangezien appellant in zijn beroepschrift en op de zitting in de gelegenheid is gesteld om zijn standpunt toe te lichten. De rechtbank heeft de schending van de hoorplicht gepasseerd met toepassing van artikel 6:22 van de Awb. Daarbij heeft de rechtbank aanleiding gezien het Uwv te veroordelen tot vergoeding van de door appellant gemaakte proceskosten en het betaalde griffierecht.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank niet inhoudelijk heeft beoordeeld of hij aannemelijk heeft gemaakt dat hij vanaf 1 december 2020 in Marokko en daarna in België heeft verbleven. Volgens appellant heeft hij dit wel aannemelijk gemaakt en heeft hij daarom recht op heropening van de WAO-uitkering per eerdere datum dan 8 januari 2022. Verder is appellant het niet eens met het oordeel van de rechtbank dat hij niet is benadeeld door het achterwege laten van een hoorzitting. Volgens appellant zou een hoorzitting mogelijk hebben geleid tot een andersluidend besluit.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen. Het Uwv blijft bij zijn standpunt dat appellant pas op 8 januari 2022 heeft voldaan aan zijn verplichtingen voor het vaststellen van de rechtmatigheid van het recht op een WAO-uitkering.

Het oordeel van de Raad

De hoorplicht
4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat de hoorplicht is geschonden. Appellant is in beroep in de gelegenheid gesteld om zijn bezwaren mondeling toe te lichten ter zitting bij de rechtbank. Van deze gelegenheid heeft appellant geen gebruik gemaakt. De gemachtigde van appellant heeft in beroep aan de rechtbank meegedeeld dat zowel hij als appellant niet naar de zitting zullen komen en de rechtbank verzocht om de zaak te beoordelen op basis van de stukken. Bij diezelfde brief heeft de gemachtigde van appellant aanvullende gronden ingediend, in reactie op het verweerschrift. Met inachtneming van alle gronden heeft de rechtbank het bestreden besluit in stand gelaten. De Raad ziet geen aanknopingspunten voor het oordeel dat een hoorzitting tot een ander besluit zou hebben geleid. Gelet op het voorgaande is aannemelijk dat appellant niet is benadeeld door het achterwege laten van een hoorzitting. Dit betekent dat de rechtbank terecht de schending van de hoorplicht heeft gepasseerd met toepassing van artikel 6:22 van de Awb.
Ingangsdatum van de hervatting van de WAO-uitkering
4.2.1.
Ingevolge artikel 80, eerste lid, van de WAO is onder andere degene die in het genot is van een arbeidsongeschiktheidsuitkering verplicht aan het Uwv, op zijn verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling te doen van alle feiten of omstandigheden, waarvan het hem redelijkerwijs duidelijk is, dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op of de hoogte van de arbeidsongeschiktheidsuitkering of het bedrag, dat daarvan wordt uitbetaald.
4.2.2.
Ingevolge artikel 27 van de WAO is het Uwv bevoegd controlevoorschriften vast te stellen. Op basis van dit artikel zijn nadere regels gesteld in de Controlevoorschriften buitenland arbeidsongeschiktheidswetten 2006 (Controlevoorschriften buitenland) en de Controlevoorschriften arbeidsongeschiktheidswetten 2018 (Controlevoorschriften).
4.2.3.
Ingevolge artikel 3, derde lid, aanhef, en onder a, van de Controlevoorschriften buitenland, zoals dit gold ten tijde van belang, is een uitkeringsgerechtigde verplicht om op door het Uwv vast te stellen tijdstippen een door een bevoegde autoriteit gewaarmerkt levensbewijs over te leggen.
4.2.4.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Controlevoorschriften is de uitkeringsgerechtigde verplicht om een wijziging in het correspondentieadres zo spoedig mogelijk te melden. Ingevolge het tweede lid is de uitkeringsgerechtigde verplicht om een wijziging van het woonadres naar of in het buitenland zo spoedig mogelijk te melden.
4.2.5.
Ingevolge artikel 36a, aanhef, eerste lid, onder d, van de WAO herziet het Uwv de beschikking tot toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering of trekt hij die in: indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 25, 28 of 80 ertoe leidt dat niet kan worden vastgesteld of nog recht op uitkering bestaat.
4.2.6.
In artikel 6 van de Beleidsregels is – voor zover hier relevant – bepaald dat, indien de verzekerde alsnog aan zijn verplichtingen voldoet en om toekenning (hervatting) van uitkering vraagt, dit wordt opgevat als een verzoek om terug te komen van de intrekkings- of herzieningsbeschikking. De uitkering wordt niet eerder hervat dan met ingang van de dag waarop de verzekerde alsnog aan zijn verplichtingen heeft voldaan.
4.3.
Het besluit van 18 februari 2021 waarbij de WAO-uitkering van appellant per 1 december 2020 is beëindigd, is in rechte onaantastbaar geworden omdat appellant hiertegen geen bezwaar heeft gemaakt.
4.4.
Het gaat in dit geding om de vraag of het Uwv terecht de WAO-uitkering van appellant heeft hervat per 8 januari 2022, en niet per een eerdere datum, zoals appellant heeft verzocht.
4.5.1.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat voor de ingangsdatum van hervatting van de WAO-uitkering artikel 6 van de Beleidsregels van toepassing is. Ingevolge dit artikel wordt de uitkering niet eerder hervat dan vanaf de dag dat alsnog aan de betreffende verplichting is voldaan en alsnog het recht op uitkering kan worden vastgesteld.
4.5.2.
Niet in geschil is dat het Uwv op 3 december 2021 de door appellant op 15 november 2021 ingevulde verklaring heeft ontvangen. Gelet hierop heeft de rechtbank de beroepsgronden van appellant die zien op de periode voorafgaand aan 3 december 2021 onbesproken kunnen laten.
4.5.3.
Hoewel het Uwv op 3 december 2021 de ingevulde verklaring van appellant retour heeft ontvangen en appellant hiermee heeft voldaan aan deze (controle)verplichting, was op deze datum nog geen feitelijke woon- of verblijfplaats van appellant bekend bij het Uwv. Pas met het uittreksel uit het vreemdelingenregister blijkt dat appellant per 8 januari 2022 is ingeschreven op het adres in de [gemeente 2] . Hierdoor is het voor het Uwv niet mogelijk om de rechtmatigheid van het recht op WAO-uitkering in de periode vóór 8 januari 2022 te controleren en het recht op een WAO-uitkering in die periode vast te stellen. De rechtbank heeft daarom terecht het Uwv gevolgd in het standpunt dat het recht op WAOuitkering pas kon worden hervat per 8 januari 2022.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat het besluit, waarbij de WAO-uitkering van appellant is hervat per 8 januari 2022, in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.E. Fortuin als voorzitter en E. Dijt en C. Karman als leden, in tegenwoordigheid van S.P.A. Elzer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 december 2024.
(getekend) M.E. Fortuin
(getekend) S.P.A. Elzer

Voetnoten

1.Stcrt 2006, 230.