ECLI:NL:CRVB:2024:2334

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 december 2024
Publicatiedatum
12 december 2024
Zaaknummer
23/3239 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van WIA-uitkering en bewijsvoering door het Uwv

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 december 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beëindiging van zijn WIA-uitkering per 1 juni 2022 door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant, die in Turkije verblijft, had zijn uitkering sinds 6 augustus 2014 ontvangen, maar het Uwv concludeerde dat het recht op uitkering niet kon worden vastgesteld. De Raad oordeelde dat de bewijslast voor de beëindiging van de uitkering in beginsel op het Uwv rustte. Het Uwv had appellant eerder verzocht om informatie over zijn woonadres, maar de Raad vond dat het Uwv niet voldoende had aangetoond dat appellant zijn informatieplicht had geschonden. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam en de besluiten van het Uwv, en herstelde de WIA-uitkering van appellant. Tevens werd het Uwv veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellant, die in totaal € 4.748,- bedroegen, inclusief griffierechten. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor het Uwv om zorgvuldig om te gaan met de bewijsvoering bij het beëindigen van uitkeringen.

Uitspraak

23/3239 WIA, 24/2214 WIA
Datum uitspraak: 12 december 2024
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 23 oktober 2023, 22/5971 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] , Turkije (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de WIA-uitkering van appellant per 1 juni 2022 heeft beëindigd, omdat het recht op uitkering niet is vast te stellen. De Raad volgt het Uwv hierin niet. Het hoger beroep slaagt.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. A.B.B. Beelaard, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 19 september 2024 heeft het Uwv een nieuw besluit van 19 september 2024 (bestreden besluit 2) toegezonden. Het beroep tegen dit besluit is geregistreerd onder nummer 24/2214 WIA.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 31 oktober 2024. Appellant is via beeldverbinding verschenen, bijgestaan door mr. Beelaard. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.L. Lam.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Het Uwv heeft appellant met ingang van 6 augustus 2014 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. Appellant heeft op 8 december 2020 aan het Uwv gemeld dat hij met ingang van 10 december 2020 naar Turkije verhuist.
1.2.
Op 19 april 2022 heeft een inspecteur van het Uwv met een medewerker van de Dienst Sociale Zaken in Turkije in het kader van een controle het bij het Uwv bekende adres van appellant in Turkije bezocht: [adres] [woonplaats] . Na onderzoek heeft de inspecteur het standpunt ingenomen dat appellant niet woonachtig was op dit adres. Bij brief van 3 mei 2022 heeft de inspecteur appellant medegedeeld dat het belangrijk is dat het Uwv de juiste gegevens over zijn situatie heeft en dat hij daarom een afspraak wil maken met appellant. De inspecteur heeft appellant, onder vermelding van zijn telefoonnummer, verzocht hem op 9 mei 2022 te bellen. Appellant heeft dat niet gedaan.
1.3.
Bij besluit van 9 mei 2022 heeft het Uwv de WIA-uitkering van appellant met ingang van 1 juni 2022 geschorst. Daarbij heeft het Uwv appellant verzocht voor 8 juni 2022 telefonisch contact op te nemen met de inspecteur. Op 13 mei 2022 heeft appellant aan dit verzoek gehoor gegeven.
1.4.
Bij besluit van 12 mei 2022 heeft het Uwv de WIA-uitkering met ingang van 11 mei 2022 ingetrokken, omdat appellant zich niet heeft gemeld bij het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB).
1.5.
Bij besluit van 28 november 2022 (bestreden besluit 1) heeft het Uwv het door appellant tegen het besluit van 12 mei 2022 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Het Uwv heeft het bezwaar van appellant mede gericht geacht tegen het besluit van 9 mei 2022. Bij bestreden besluit 1 heeft het Uwv ook dat bezwaar ongegrond verklaard. Het Uwv heeft vastgesteld dat er met een bericht van oktober 2022 van het CJIB geen sprake meer is van het zich onttrekken aan de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel, zodat de in het besluit van 12 mei 2022 neergelegde grondslag voor intrekking van de WIA-uitkering per 11 mei 2022 niet wordt gehandhaafd. Het Uwv heeft de intrekking van de WIA-uitkering per 11 mei 2022 wel op een andere grondslag gehandhaafd, namelijk dat het recht op uitkering niet vastgesteld kan worden omdat appellant geen contact heeft opgenomen met de afdeling Handhaving om de juiste informatie over zijn woonadres te verstrekken.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen bestreden besluit 1 ongegrond verklaard en daarmee dat besluit in stand gelaten. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat appellant in het telefoongesprek op 13 mei 2022 met het Uwv niet aan het informatieverzoek heeft voldaan. Appellant heeft niet medegedeeld waar hij precies verbleef in Turkije en heeft daarmee niet aan zijn informatieplicht voldaan. Inspecteurs van het Uwv hebben op 19 april 2022 het laatst bekende adres van appellant in Turkije bezocht. De verhuurder heeft verklaard dat appellant al langer dan een jaar niet meer op dat adres woonachtig was. Volgens de SGK, het Turkse bevolkingsregister, is appellant op 11 april 2022 uitgeschreven en verhuisd naar Rotterdam. De rechtbank is van oordeel dat het Uwv met deze onderzoekshandelingen voldaan heeft aan zijn bewijslast.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft tegen die uitspraak aangevoerd dat hij heeft voldaan aan het in het besluit van 9 mei 2022 opgenomen verzoek om voor 8 juni 2022 contact op te nemen. Hij heeft op 13 mei 2022 telefonisch contact opgenomen met het Uwv en daarmee is de grondslag voor de schorsing van de uitkering komen te vervallen. Appellant heeft betwist dat hij op 13 mei 2022 niet heeft verteld waar hij in Turkije woont. Appellant heeft aangegeven dat hij nog steeds op hetzelfde adres woont. Appellant heeft verder aangevoerd dat de datum van beëindiging van de uitkering niet voor de datum van de schorsing kan liggen en dat de uitkering dan ook niet eerder dan met ingang van 1 juni 2022 mag worden beëindigd.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4.1.
Met bestreden besluit 2 heeft het Uwv bestreden besluit 1 (deels) niet gehandhaafd. Dat betekent dat de aangevallen uitspraak niet in stand kan blijven. De Raad zal zowel de aangevallen uitspraak als bestreden besluit 1 vernietigen.
4.2.
Omdat het nieuwe besluit niet geheel tegemoetkomt aan de bezwaren van appellant, wordt, gelet op de artikelen 6:19 en 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht, dit besluit mede in de beoordeling betrokken.
4.3.
Met bestreden besluit 2 heeft het Uwv de datum van beëindiging van de WIA-uitkering gewijzigd van 11 mei 2022 in 1 juni 2022. De grondslag van de beëindiging, zoals opgenomen in bestreden besluit 1, is niet gewijzigd. De Raad beoordeelt of het Uwv terecht tot beëindiging van de WIA-uitkering met ingang van 1 juni 2022, de datum in geding, is overgegaan, omdat het recht op die uitkering niet is vast te stellen. De Raad doet dit aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep slaagt.
4.4.
Beëindiging van een WIA-uitkering is een voor de betrokkene belastend besluit. Daarom rust de bewijslast dat aan de voorwaarden voor beëindiging is voldaan in beginsel op het Uwv. In dit geval brengt deze bewijslast met zich dat het Uwv aannemelijk moet maken dat het recht op WIA-uitkering met ingang van 1 juni 2022 niet kan worden vastgesteld, omdat appellant de op hem rustende informatieplicht heeft geschonden.
4.5.
Het Uwv heeft het besluit tot beëindiging van de WIA-uitkering gebaseerd op artikel 76, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet WIA. Volgens dit artikellid trekt het Uwv een beschikking op grond van de Wet WIA in, indien als gevolg van het niet of niet volledig nakomen van de artikelen 27 tot en met 32 van deze wet, het recht op uitkering niet of niet meer kan worden vastgesteld. Ter zitting heeft het Uwv bevestigd dat appellant wordt verweten de informatieplicht van artikel 27, eerste lid, van de Wet WIA te hebben geschonden. Daarbij heeft het Uwv aangegeven dat appellant niet de juiste informatie heeft verstrekt over zijn woonadres, nadat op 19 april 2022 is geconstateerd dat het appartement op het door appellant verstrekte woonadres in Turkije niet was bewoond.
4.6.
Appellant heeft het Uwv tijdig geïnformeerd dat hij met ingang van 10 december 2020 naar Turkije is verhuisd. De Raad is niet gebleken dat het Uwv sinds dat moment twijfels had over het land waarin appellant verbleef. Ten tijde van belang stond appellant in de Basisregistratie Personen geregistreerd als woonachtig in Turkije. Tijdens het telefoongesprek op 13 mei 2022 heeft appellant de inspecteur medegedeeld dat hij in Turkije was en dat dat ook het geval was op 19 april 2022, de datum van het huisbezoek, en de periode van het nader onderzoek in Turkije. In het e-mailbericht van 7 oktober 2024 heeft de inspecteur deze verklaring bevestigd. De inspecteur heeft noch tijdens het telefoongesprek op 13 mei 2022 noch daarna aangegeven dat hij eraan twijfelde dat appellant in Turkije verbleef; wel bestond bij de inspecteur onduidelijkheid over het exacte woonadres van appellant in Turkije. Ter zitting heeft het Uwv weliswaar gesteld dat er ook twijfels waren over het land van verblijf, maar de Raad stelt vast dat hiervoor geen steun is te vinden in de beschikbare informatie in het dossier.
4.7.
Op grond van artikel 43, aanhef en onder f, van de Wet WIA is de verzekerde die niet in Nederland woont, uitgesloten van het recht op een WIA-uitkering. Ingevolge artikel 45 van de Wet WIA [1] zijn verzekerden die – kort gezegd – woonachtig zijn in een verdragsland uitgezonderd van de in artikel 43, aanhef en onder f, van de Wet WIA neergelegde uitsluitingsgrond. Turkije is een verdragsland. In een geval als het onderhavige is het dus voor het vaststellen van het recht op WIA-uitkering noodzakelijk te weten naar welk land een WIA-uitkering wordt geëxporteerd.
4.8.
Zoals in 4.6 is overwogen, was bij Uwv bekend dat appellant op 1 juni 2022 in Turkije verbleef. Voor het vaststellen van het recht op uitkering was het volledige woonadres van appellant niet noodzakelijk. Ter uitvoering van de in de wet neergelegde controlevoorschriften dient het Uwv te beschikken over het volledige woonadres in Turkije, maar deze situatie is in dit geval niet aan de orde nu het Uwv appellant niet verwijt dat hij controlevoorschriften niet heeft nageleefd. De Raad is van oordeel dat het Uwv dan ook niet tot de conclusie heeft kunnen komen dat het recht op uitkering niet kon worden vastgesteld. Dat betekent dat het Uwv niet op deze grond heeft mogen overgaan tot beëindiging van de WIA-uitkering.
4.9.
Aan een afzonderlijk oordeel over de schorsing van de WIA-uitkering komt de Raad niet meer toe, omdat ingangsdatum van de schorsing als gevolg van bestreden besluit 2 gelijk is aan de beëindigingsdatum. Gelet op wat onder 4.1 tot en met 4.8 is overwogen komt de Raad evenmin toe aan verdere bespreking van de hoger beroepsgronden.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden vernietigd. De Raad zal het beroep tegen de bestreden besluiten gegrond verklaren en deze vernietigen. Ook zal de Raad de besluiten van 9 mei 2022 en 12 mei 2022 herroepen. Dat betekent dat de schorsing en de beëindiging van de WIA-uitkering met ingang van 1 juni 2022 niet in stand blijven.
6. Er bestaat aanleiding het Uwv te veroordelen tot vergoeding van de kosten die appellant in bezwaar, beroep en hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden begroot op € 1.248,- in bezwaar (conform de vergoeding in het vernietigde bestreden besluit 2), op € 1.750,- in beroep (2 punten voor het indienen van het beroepschrift en de zitting, met een waarde van € 875,- per punt) en € 1.750,- in hoger beroep (2 punten voor het indienen van het hoger beroepschrift en de zitting, met een waarde van € 875,- per punt); in totaal een bedrag van € 4.748,- . Ook dient het Uwv aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 186,- te vergoeden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart de beroepen tegen de besluiten van 28 november 2022 en 19 september 2024 gegrond;
- vernietigt die besluiten;
- herroept de besluiten van 9 mei 2022 en 12 mei 2022;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 4.748,-;
- bepaalt dat het Uwv aan appellant het door hem in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 186,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen als voorzitter en F.M. Rijnbeek en A.M. Rentema-Westerhof als leden, in tegenwoordigheid van S. Pouw als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 december 2024.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) S. Pouw

Voetnoten

1.Zie verder het op dit artikel gebaseerde Besluit regels export uitkeringen (https://wetten.overheid.nl/BWBR0011049/2018-11-14) en de regeling Bekendmaking op grond van de Wet beperking export uitkeringen (Stcrt. 2003, 64 (https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2003-64-p31-SC39295.html)).