ECLI:NL:CRVB:2024:2333

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 december 2024
Publicatiedatum
12 december 2024
Zaaknummer
22/3558 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van Wajong-uitkering aan appellant wegens niet-duurzaam arbeidsvermogen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 december 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de weigering van een Wajong-uitkering door het Uwv. Appellant had in de periode van 1 januari 2014 tot 1 januari 2019 geen arbeidsvermogen, maar het Uwv en de rechtbank oordeelden dat dit niet duurzaam was. Appellant, geboren in 1988, had eerder aanvragen voor een Wajong-uitkering ingediend, maar deze waren afgewezen op basis van de conclusie dat zijn situatie niet duurzaam was. De rechtbank had in een eerdere uitspraak vastgesteld dat het Uwv onvoldoende had onderbouwd hoe de arbeidsmogelijkheden van appellant zich konden ontwikkelen. Na aanvullend onderzoek door deskundigen concludeerde het Uwv dat er geen duurzame beperkingen waren vastgesteld. De Raad volgde deze conclusie en oordeelde dat appellant niet als jonggehandicapte kon worden aangemerkt. Het hoger beroep van appellant werd afgewezen, en de rechtbank's beslissing om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten, werd bevestigd. Appellant kreeg geen vergoeding voor proceskosten omdat zijn hoger beroep niet slaagde.

Uitspraak

22/3558 WAJONG
Datum uitspraak: 12 december 2024
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 6 oktober 2022, 20/5311 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd appellant een Wajong-uitkering toe te kennen. Volgens appellant beschikte hij in de periode l januari 2014 tot l januari 2019 (toen hij als studerende kon worden aangemerkt) duurzaam niet over arbeidsvermogen en had hij om die reden als jonggehandicapte moeten worden aangemerkt. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht heeft geweigerd appellant een Wajong-uitkering toe te kennen.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. A.J.E. Verschuren hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Partijen hebben nadere stukken ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 31 oktober 2024. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. D.M.H. Rademakers, advocaat, en vergezeld door zijn moeder. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.W.L. Clemens.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant, geboren op [geboortedatum] 1988, heeft met een door het Uwv op 4 september 2017 ontvangen formulier een aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) ingediend. Daarbij is vermeld dat appellant psychische klachten heeft. Bij de aanvraag is een diagnostiekverslag gevoegd van 16 februari 2017 van Parnassia, waarin onder andere de diagnoses ongespecificeerde schizofreniespectrum – of andere psychotische stoornis – en aandachtstekortstoornis/hyperactiviteitsstoornis, gecombineerd beeld, zijn gesteld. Het Uwv heeft vervolgens verzekeringsgeneeskundig onderzoek verricht, waarbij informatie is opgevraagd bij PsyQ Den Haag. Bij brief van 10 november 2017 heeft psychiater T. van Gellecum informatie verstrekt. Deze psychiater heeft onder andere de diagnoses psychotische stoornis NAO en aandachtstekortstoornis met hyperactiviteit, gecombineerde type gesteld. De verzekeringsarts heeft geconcludeerd dat appellant weliswaar nu geen arbeidsvermogen heeft, maar dat deze situatie niet duurzaam is. Met een besluit van 23 januari 2018 heeft het Uwv vervolgens geweigerd appellant een Wajong-uitkering toe te kennen. Bij besluit van 2 juli 2018 heeft het Uwv het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan ligt een rapport van 14 juni 2018 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
1.2.
Appellant heeft met een door het Uwv op 21 mei 2019 ontvangen formulier opnieuw een aanvraag voor een Wajong-uitkering ingediend. Bij de aanvraag is een rapport diagnostisch onderzoek autismespectrumstoornissen van februari/maart 2019 gevoegd van psycholoog B. de Hond. Deze psycholoog heeft onder andere de diagnoses autismespectrumstoornis, kortdurende psychotische stoornis en aandachtstekortstoornis/hyperactiviteitsstoornis, gecombineerd beeld, gesteld. Het Uwv heeft vervolgens verzekeringsgeneeskundig onderzoek verricht, waarna opnieuw geconcludeerd is dat appellant weliswaar nu geen arbeidsvermogen heeft, maar dat deze situatie niet duurzaam is. Met een besluit van 1 juli 2019 heeft het Uwv vervolgens geweigerd appellant een Wajong-uitkering toe te kennen.
1.3.
Bij besluit van 5 februari 2020 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan ligt een rapport van 4 februari 2020 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2.1.
Bij tussenuitspraak van 26 maart 2021 heeft de rechtbank overwogen dat het arbeidsvermogen in de periode l januari 2014 tot l januari 2019 ontbreekt, maar dat het Uwv de inschatting over hoede arbeidsparticipatiemogelijkheden van appellant zich kunnen ontwikkelen onvoldoende heeft onderbouwd. Het Uwv had moeten onderzoeken wat de behandelingen inhouden, op welke wijze de ingezette behandelingen van invloed zijn en welke concrete resultaten kunnen worden behaald op de mogelijkheden ter verbetering van de belastbaarheid, de mogelijkheden tot verdere ontwikkeling en de 22003558mogelijkheden tot toename van de bekwaamheden van appellant.
2.2.
Het Uwv heeft ter uitvoering van de tussenuitspraak een psychiatrische expertise laten uitvoeren door DC VerzuimDiagnostiek. Appellant is op 9 februari 2022 onderzocht door een neuropsycholoog en op 16 februari 2022 en op 11 maart 2022 door psychiater D. Lam. Hun conclusie is dat er niet betrouwbaar een stoornis is vast te stellen en dat dit tot gevolg heeft dat er geen behandelindicaties zijn. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarop geconcludeerd dat niet is gebleken dat het ontbreken van arbeidsvermogen duurzaam is, omdat er bij psychiatrisch en neuropsychologisch onderzoek geen psychiatrische stoornissen zijn vastgesteld.
2.3.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven. De rechtbank heeft vastgesteld dat het Uwv heeft geprobeerd om zijn standpunt over de duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen nader te onderbouwen. Daarbij heeft de rechtbank erop gewezen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 28 april 2021 al heeft opgemerkt dat prognoses over de duurzaamheid alleen betrouwbaar kunnen worden gegeven als er een vaststaand psychiatrisch feitencomplex bestaat, terwijl uit de stukken blijkt dat de diagnostiek van appellant nog allerminst rond is. Om de bestaande onduidelijkheid over diagnoses en prognoses weg te nemen, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep voorgesteld een psychiatrische expertise uit te laten voeren. Appellant heeft daarmee ingestemd. Anders dan appellant heeft aangevoerd, heeft de rechtbank geoordeeld dat het Uwv aan de ingeschakelde deskundigen, de juiste vragen heeft voorgelegd. Zo heeft het Uwv onder meer gevraagd welke psychiatrische diagnosen bij appellant kunnen worden vastgesteld, wat de behandelopties zijn, of van adequate behandeling verbetering kan worden verwacht op het functionerend niveau en welke behandeling door de deskundigen wordt voorgesteld, medicamenteus, gesprekstechnisch, psycho-educatief of andere behandelingen. Ook is gevraagd of er aanwijzingen zijn voor onderpresteren. Dat het niet gelukt is om het geconstateerde gebrek in de besluitvorming te herstellen, is het Uwv niet aan te rekenen. Psychiater Lam heeft in zijn rapport van 12 april 2022 geconcludeerd dat het niet mogelijk is gebleken om betrouwbaar tot een diagnose of tot een classificatie binnen DSM-5 te komen die de klachten van appellant kunnen verklaren en dat hieruit volgt dat er geen behandelindicatie bestaat. De neuropsycholoog heeft in zijn rapport geconcludeerd dat er duidelijke aanwijzingen zijn voor onderpresteren en voor over-rapportage van de psychische klachten door appellant, omdat het testscoreprofiel niet past bij bekende ziektebeelden uit de neuropsychologie. Aangezien de ingeschakelde deskundigen beiden geen conclusies kunnen trekken over eventuele behandelopties omdat bij appellant niet betrouwbaar kan worden vastgesteld of zijn beperkingen het gevolg zijn van een aantoonbare psychiatrische stoornis, heeft het Uwv zich terecht op het standpunt gesteld dat niet kan worden vastgesteld dat het ontbreken van arbeidsvermogen duurzaam is. De rechtbank heeft het standpunt van appellant dat de twijfel over zijn situatie voor het Uwv aanleiding had moeten zijn aanvullend onderzoek in te stellen, niet gevolgd. Omdat appellant zijn aanvraag laattijdig heeft gedaan, moet de twijfel over het bestaan van een psychiatrische stoornis in de periode in geding voor zijn rekening blijven.
Het hoger beroep van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens, waarbij hij een op 22 mei 2024 ondertekend rapport van psychiater M.L. Stek heeft ingezonden, die appellant op 7 november 2023 heeft onderzocht. Wat appellant tegen de aangevallen uitspraak heeft aangevoerd, wordt hierna besproken.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen, onder verwijzing naar een rapport van 13 juli 2024 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden, of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering van de Wajong-uitkering in stand heeft gelaten. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. De wettelijke regels en beleidsregels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.1.
Om recht te hebben op een Wajong-uitkering moet een betrokkene als jonggehandicapte kunnen worden aangemerkt. Op grond van artikel 1a:1, eerste lid aanhef en onder b, van de Wajong 2015 is jonggehandicapte de ingezetene die na zijn achttiende jaar als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en in het jaar, onmiddellijk voorafgaand aan de dag waarop dit is ingetreden, gedurende ten minste zes maanden studerende was. Op grond van het vierde lid wordt onder duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben de situatie verstaan waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet kunnen ontwikkelen.
4.2.
Partijen zijn het erover eens dat 1 januari 2014 als eerste arbeidsongeschiktheidsdag moet worden aangemerkt en dat appellant toen nog op grond van artikel 1a:1, eerste lid aanhef en onder b, van de Wajong 2015 verzekerd was voor de Wajong. Niet in geschil is dat appellant in de periode l januari 2014 tot l januari 2019 geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie (arbeidsvermogen) had
.Partijen zijn verdeeld over de vraag of het ontbreken van arbeidsvermogen duurzaam is.
4.3.
De beoordeling van de duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen betreft een inschatting van de kansen op verbetering van de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie. Duurzaamheid op grond van de Wajong wordt aangenomen in een situatie waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet meer kunnen ontwikkelen. [1] Gelet op de wetsgeschiedenis is hiervan sprake als een betrokkene geen enkel perspectief meer heeft op ontwikkeling en herstel is uitgesloten. [2] Als het Uwv stelt dat duurzaamheid ontbreekt, hoeft het Uwv niet te onderbouwen dat een betrokkene in de toekomst zal beschikken over arbeidsvermogen. Het Uwv moet in zo’n geval wel aannemelijk maken dat de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich in de toekomst op een dusdanige wijze kunnen ontwikkelen dat niet uitgesloten is dat op termijn arbeidsvermogen zal kunnen ontstaan. Daarbij zijn van belang de bij betrokkene bestaande mogelijkheden tot verbetering van belastbaarheid, verdere ontwikkeling en toename van bekwaamheden. Anders dan bij een arbeidsongeschiktheidsbeoordeling op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen [3] kan in een situatie waarbij op lange termijn slechts een geringe kans op herstel bestaat, voor de toepassing van de Wajong (vooralsnog) geen duurzaamheid worden aangenomen. In een situatie waarin het arbeidsvermogen tijdelijk ontbreekt wordt voor de toepassing van de Wajong de duurzaamheid na een periode van tien jaar alsnog verondersteld aanwezig te zijn. [4]
4.4.
Het Uwv hanteert bij de beoordeling van de duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen een beoordelingskader, dat is opgenomen in Bijlage 1 van het ‘Compendium Participatiewet’. Volgens het beoordelingskader spreekt de verzekeringsarts zich uit over de ontwikkeling van de mogelijkheden van betrokkene, uitgaande van de medische situatie zoals die is op het moment waarop de beoordeling betrekking heeft. In het beoordelingskader is een stappenplan (zie bijlage) opgenomen voor het onderzoek van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige naar de vraag of bij een betrokkene al dan niet sprake is van het duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen. Voor zover de verzekeringsarts, overeenkomstig het stappenplan, niet zelfstandig over het duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen kan besluiten, spreken verzekeringsarts en arbeidsdeskundige zich gezamenlijk uit over de te verwachten ontwikkeling van betrokkene en of die al dan niet tot arbeidsvermogen kan leiden.
4.5.
Met inachtneming van het vorenstaande kan de rechtbank worden gevolgd in haar oordeel dat het Uwv aannemelijk heeft gemaakt dat in de periode l januari 2014 tot l januari 2019 niet uitgesloten was dat de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie bij appellant zich konden ontwikkelen. De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van wat hij in beroep naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft de beroepsgronden afdoende besproken en met juistheid geoordeeld dat deze gronden niet slagen. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen, worden onderschreven.
4.6.
Het in hoger beroep ingebrachte rapport van 22 mei 2024 van psychiater Stek leidt niet tot een ander oordeel. Zijn rapport heeft meer duidelijkheid gegeven over de diagnostiek. Stek heeft appellant gediagnosticeerd met aandachtstekortstoornis met hyperactiviteit, persoonlijkheidsproblematiek cluster B en C trekken (geen persoonlijkheidsstoornis) en stoornis in het gebruik van middelen, (in remissie). Stek heeft geen aanwijzingen gevonden dat appellant een psychotische stoornis heeft. Hoewel een zekere aanleg vanuit dit spectrum niet is uitgesloten, heeft Stek ook te weinig aanknopingspunten gevonden voor het bestaan van een ingrijpende autismespectrumstoornis die als goede verklaring kan dienen voor de door appellant ervaren belemmeringen in functioneren. De verzekeringsarts bezwaar en beroep wordt gevolgd in zijn conclusie dat het rapport van Stek onderschrijft dat er (in de periode in geding) geen sprake is van duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen. De onduidelijkheid over de diagnoses maakte dat er geen uitspraak kon worden gedaan over de duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen. Onderschreven wordt de stelling dat als de diagnostiek minder complex was geweest, eerder en makkelijker in bezwaar en in beroep de conclusie van de verzekeringsarts gesteund had kunnen worden. Dat de diagnostiek eerder niet duidelijk was, komt voor rekening van appellant, gelet op het door hem vertoonde gedrag tijdens het onderzoek van DC VerzuimDiagnostiek en het bij dit onderzoek (opnieuw) vastgestelde onderpresteren, waarvoor hij overigens ook in hoger beroep geen verklaring geeft gegeven. Anders dan appellant bepleit, leidt de Raad niet uit de beantwoording van vraag zes in het rapport van Stek af dat er geen behandelmogelijkheden zijn in de periode in geding. Stek heeft enkel geconcludeerd dat er geen aanwijzingen zijn dat er actueel sprake is van ingrijpende psychiatrische symptomatologie en dat er op dit moment dan ook geen aanknopingspunten zijn voor behandelingsopties. Verder noemt Stek in het antwoord op vraag vier het aannemelijk te vinden dat er mogelijkheden zijn tot het verrichten van loonvormende arbeid in een specifieke context.
4.7.
Gelet op 4.5 en 4.6 heeft de rechtbank terecht het Uwv gevolgd in zijn standpunt dat het ontbreken van arbeidsvermogen van appellant in de periode l januari 2014 tot l januari 2019 niet duurzaam was en appellant daarom niet als jonggehandicapte is aan te merken.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd voor zover aangevochten. Dit betekent dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt, krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen als voorzitter en D.S. de Vries en
F.M. Rijnbeek als leden, in tegenwoordigheid van S. Pouw als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 december 2024.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) S. Pouw

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels en beleidsregels

Artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong
Jonggehandicapte is de ingezetene die:
a. op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft;
b. na de in onderdeel a bedoelde dag als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en in het jaar, onmiddellijk voorafgaand aan de dag waarop dit is ingetreden, gedurende ten minste zes maanden studerende was.
Artikel 1a:1, vierde lid, van de Wajong
Onder duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben wordt in dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen de situatie verstaan waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet kunnen ontwikkelen.
Beoordelingskader uit Bijlage 1 van het ‘Compendium Participatiewet’
“Stap 1 - voor de verzekeringsarts
De verzekeringsarts stelt vast of er sprake is van een progressief ziektebeeld.
Als het antwoord bevestigend is, ontbreekt het arbeidsvermogen duurzaam. De beoordeling is afgerond.
Stap 2 - voor de verzekeringsarts
De verzekeringsarts stelt vast of de situatie van cliënt aan beide volgende voorwaarden voldoet:
* er is sprake van een stabiel ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden;
* de aandoening is zodanig ernstig dat geen enkele toename van bekwaamheden mag worden verwacht.
Als aan deze beide voorwaarden wordt voldaan, ontbreekt het arbeidsvermogen duurzaam. De beoordeling is afgerond.
Stap 3 - voor de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige samen
De verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige stellen in gezamenlijk overleg vast of het ontbreken van arbeidsvermogen van de cliënt duurzaam is. Zij betrekken daarbij ten minste de volgende aspecten in onderlinge samenhang:
* het al dan niet ontbreken van mogelijkheden ter verbetering van de belastbaarheid;
* het al dan niet ontbreken van mogelijkheden tot verdere ontwikkeling;
* het al dan niet ontbreken van mogelijkheden tot toename van bekwaamheden.
Op grond van hun gezamenlijk overleg concluderen de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige of het arbeidsvermogen al dan niet duurzaam ontbreekt. De beoordeling is afgerond.

Voetnoten

1.Artikel 1a:1, vierde lid, van de Wajong.
2.Kamerstukken II 2011/12, 33 161, nr. 3 onder 5.1.
3.Artikel 4, derde lid, van de Wet WIA.
4.Artikel 1a:1, derde lid, van de Wajong.