Uitspraak
23.1933 PW-PV
BESLISSING
1 augustus 2018 wilde afzien van zijn recht op bijstand en dat de reden hiervan de voorgenomen indiensttreding bij het bedrijf van zijn broer was.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 november 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam van 21 juni 2023. De zaak betreft de beëindiging van de bijstandsuitkering van de appellant, die op 1 augustus 2018 inging. De beëindiging was gebaseerd op een verklaring die de appellant op 12 juni 2018 had ondertekend, waarin hij afstand deed van zijn recht op bijstand. De Raad oordeelde dat de beëindiging gerechtvaardigd was, omdat de appellant met het ondertekenen van de verklaring de gevolgen hiervan had aanvaard. Er was geen bewijs dat de appellant onder druk was gezet of dat er toezeggingen waren gedaan door het college van burgemeester en wethouders van Venray. De appellant had aangevoerd dat hij niet vrijwillig had ondertekend en dat hij niet op de hoogte was van de gevolgen, maar de Raad oordeelde dat hij niet aannemelijk had gemaakt dat er sprake was van wilsgebreken of misbruik. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep bevestigde deze uitspraak. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde, en dat de appellant geen recht had op vergoeding van proceskosten of griffierecht.