ECLI:NL:CRVB:2024:2326

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 november 2024
Publicatiedatum
11 december 2024
Zaaknummer
23/1933 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van bijstand op verzoek van appellant zonder druk of toezeggingen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 november 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam van 21 juni 2023. De zaak betreft de beëindiging van de bijstandsuitkering van de appellant, die op 1 augustus 2018 inging. De beëindiging was gebaseerd op een verklaring die de appellant op 12 juni 2018 had ondertekend, waarin hij afstand deed van zijn recht op bijstand. De Raad oordeelde dat de beëindiging gerechtvaardigd was, omdat de appellant met het ondertekenen van de verklaring de gevolgen hiervan had aanvaard. Er was geen bewijs dat de appellant onder druk was gezet of dat er toezeggingen waren gedaan door het college van burgemeester en wethouders van Venray. De appellant had aangevoerd dat hij niet vrijwillig had ondertekend en dat hij niet op de hoogte was van de gevolgen, maar de Raad oordeelde dat hij niet aannemelijk had gemaakt dat er sprake was van wilsgebreken of misbruik. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep bevestigde deze uitspraak. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde, en dat de appellant geen recht had op vergoeding van proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

23.1933 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 21 juni 2023, 22/798 en 22/905 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] , te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Venray (college)
Datum uitspraak: 26 november 2024
Zitting hebben: E.J.M. Heijs, als voorzitter, en A.M. Overbeeke en A. Hoogenboom, als leden
Griffier: B.F.C. Wiedenhof
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 26 november 2024. Namens appellant heeft mr. W.H.A. Bos, advocaat, via een videoverbinding aan de zitting deelgenomen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.E.M. van Santvoort.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
Het gaat in deze zaak om de beëindiging van de bijstandsuitkering met ingang van 1 augustus 2018. Aan het besluit op bezwaar van 28 maart 2022 (bestreden besluit) ligt, samengevat, het volgende ten grondslag. De beëindiging is gerechtvaardigd, omdat die heeft plaatsgevonden op verzoek van appellant. Hij heeft een verklaring van 12 juni 2018 ondertekend, waarbij de gevolgen hiervan willens en wetens zijn aanvaard. Van misbruik of bedrog is geen sprake. Dat er bij de ondertekening druk op appellant is uitgeoefend, is niet aangetoond of anderszins gebleken. Er is geen reden aan te nemen dat appellant begeleiding en betalend werk in het vooruitzicht was gesteld, nu appellant te kennen had gegeven bij zijn broer in dienst te treden. Verder is appellant zes weken bedenktijd gegund om van zijn verklaring terug te komen, wat hij niet heeft gedaan. Het college hoefde appellant niet in de gelegenheid te stellen nader te verklaren over zijn ondertekende verklaring.
De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, waarna appellant hoger beroep heeft ingesteld.
Appellant heeft aangevoerd dat de verklaring van 12 juni 2018 niet vrijwillig door hem is ondertekend en tot stand is gekomen door wilsgebreken. Als hij had geweten dat hij door ondertekening van die verklaring zijn uitkering zou verliezen, zonder dat daar betalend werk tegenover staat, had hij de verklaring nooit ondertekend. Deze beroepsgrond slaagt om de hierna volgende redenen niet.
In de verklaring staat dat appellant afziet van verdere uitkering met ingang van 1 augustus 2018, dat de gemeente hem op de gevolgen heeft gewezen en dat appellant begrijpt dat hij hierdoor geen uitkering meer krijgt. Uit de verklaring volgt niet dat begeleiding naar betaald werk een voorwaarde voor het verzoek tot beëindiging van de bijstand was. Appellant heeft dit ook anderszins niet aannemelijk gemaakt. Hierbij komt dat uit het “Overdrachtsdocument IC” van 14 juni 2018 volgt dat de aanleiding voor het opstellen van de verklaring was dat appellant ten overstaan van de doelmatigheidscoach kenbaar had gemaakt dat appellant per
1 augustus 2018 wilde afzien van zijn recht op bijstand en dat de reden hiervan de voorgenomen indiensttreding bij het bedrijf van zijn broer was.
Appellant heeft ook aangevoerd dat hem niet kan worden verweten dat hij niet binnen zes weken van zijn verklaring is teruggekomen, omdat hij erop vertrouwde dat het college de gedane toezeggingen zou nakomen. Deze beroepsgrond slaagt alleen al niet, omdat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat er door of namens het college toezeggingen zijn gedaan. Overigens heeft appellant het college, nadat de uitbetaling van de bijstand in augustus 2018 uitbleef, niet op de gestelde toezeggingen gewezen.
Dat appellant, zoals hij verder heeft aangevoerd, niet in staat was om de gevolgen van zijn verklaring te overzien en zich ernstig onder druk gezet voelde, heeft hij ook niet aannemelijk gemaakt.
De conclusie is dat het hoger beroep niet slaagt. Dit betekent ook dat appellant geen vergoeding voor proceskosten en griffierecht krijgt.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier De voorzitter
(getekend) B.F.C. Wiedenhof (getekend) E.J.M. Heijs