ECLI:NL:CRVB:2024:2281
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van WIA-uitkering wegens onvoldoende arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling
In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellant per 10 oktober 2022 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellant, die zich had ziekgemeld met recidiverende clusterhoofdpijn en psychische klachten, betwistte deze beslissing en stelde dat hij meer beperkingen had dan het Uwv had aangenomen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld in hoger beroep, waarbij de rechtbank Amsterdam eerder het beroep van appellant ongegrond had verklaard.
De Raad oordeelde dat het Uwv voldoende medische en arbeidskundige grondslagen had voor de weigering van de WIA-uitkering. De verzekeringsarts had appellant gezien en zijn beperkingen vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De Raad concludeerde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van de FML. Appellant had geen nieuwe medische informatie overgelegd die de eerdere beoordelingen zou ondermijnen.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellant beschikte over benutbare mogelijkheden, en dat de geselecteerde functies passend waren. De weigering van de WIA-uitkering bleef daarmee in stand, en appellant kreeg geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.