ECLI:NL:CRVB:2024:2275
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van Wajong-uitkering wegens niet-duurzaam arbeidsvermogen
In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om haar een Wajong-uitkering toe te kennen. De Centrale Raad van Beroep heeft op 25 november 2024 uitspraak gedaan. Appellante, geboren in 1983, had op 12 maart 2019 een aanvraag voor een Wajong-uitkering ingediend, waarbij zij aangaf geen arbeidsvermogen te hebben. Het Uwv concludeerde echter dat het ontbreken van arbeidsvermogen niet duurzaam was, omdat appellante in 2015 en 2016 in loondienst had gewerkt. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had eerder geoordeeld dat het bestreden besluit van het Uwv aan een motiveringsgebrek leed, maar het Uwv had dit besluit aanvullend gemotiveerd. De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting op 22 april 2024, waar appellante werd bijgestaan door haar advocaat, mr. C.F.A. Cadot, en het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. M.W.L. Clemens.
De Raad heeft overwogen dat voor toekenning van een Wajong-uitkering moet worden vastgesteld of het arbeidsvermogen van appellante duurzaam ontbreekt. De Raad concludeert dat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat het ontbreken van arbeidsvermogen op de datum van de aanvraag niet duurzaam is, gezien het feit dat appellante eerder wel arbeidsvermogen had. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank, waarbij de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand zijn gelaten. Appellante krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht, omdat het hoger beroep niet slaagt.