ECLI:NL:CRVB:2024:2251

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 november 2024
Publicatiedatum
27 november 2024
Zaaknummer
23/2441 TOZO-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en intrekking van Tozo-bijstand wegens schending inlichtingenverplichting

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 november 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die een Tozo-uitkering ontving, had diverse inkomsten uit uitzendwerk, leenovereenkomsten en gokactiviteiten niet gemeld, waardoor hij de inlichtingenverplichting uit artikel 17 van de Participatiewet (PW) heeft geschonden. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam heeft op basis van deze niet-gemelde inkomsten besloten tot herziening, intrekking en terugvordering van de Tozo-bijstand. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarna de appellant in hoger beroep ging.

De Centrale Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de beroepsgrond van de appellant, dat een Tozo-uitkering anders is dan een uitkering op grond van de PW, niet slaagde. De Raad benadrukte dat artikel 78f van de PW de basis vormt voor de Tozo en dat de bepalingen van de PW van toepassing zijn, tenzij expliciet anders is bepaald in de Tozo. De Raad stelde vast dat de appellant redelijkerwijs had moeten begrijpen dat zijn inkomsten van belang waren voor zijn recht op Tozo-bijstand en dat hij hierover navraag had kunnen doen.

De Raad verwierp ook de stelling van de appellant dat hij te goeder trouw had gehandeld en dat het onbillijk was om geconfronteerd te worden met de vorderingen. De inlichtingenverplichting is een geobjectiveerde verplichting, waarbij verwijtbaarheid geen rol speelt. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde, wat betekende dat de appellant geen vergoeding voor proceskosten en griffierecht ontving. De terugvordering van de ten onrechte of tot een te hoog bedrag gemaakte kosten van bijstand, tot een totaalbedrag van € 12.445,78, bleef in stand.

Uitspraak

23.2441 TOZO-PV

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 13 juli 2023, 23/644 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] , te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
Datum uitspraak: 12 november 2024
Zitting hebben: E.J.M. Heijs, als voorzitter, en W.F. Claessens en W.A. Timmer, als leden
Griffier: E.P.J.M. Claerhoudt
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 12 november 2024. Partijen zijn niet verschenen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
Het gaat in deze zaak om:
  • de herziening van de aan appellant verleende Tozo-bijstand over de maanden april 2020, februari 2021 en juni 2021;
  • de intrekking van de aan appellant verleende Tozo-bijstand over de maanden maart, mei, juli, oktober, november en december 2020 en over de maanden januari, april, mei en augustus 2021;
  • de terugvordering van appellant van de in de genoemde maanden ten onrechte of tot een te hoog bedrag gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van in totaal € 12.445,78.
Aan het besluit op bezwaar van 16 december 2022 ligt, samengevat, ten grondslag dat appellant over de betreffende maanden de op hem rustende inlichtingenverplichting van artikel 17 van de Participatiewet (PW) heeft geschonden door over de hiervoor genoemde maanden geen melding te doen van inkomsten uit uitzendwerk, gestelde leenovereenkomsten en gokactiviteiten. Aan de hand van deze inkomsten heeft het college over de betreffende maanden vastgesteld of er een aanvullend recht op Tozo-bijstand was en op grond van de artikelen 54, derde lid, eerst volzin, en 58, eerste lid, van de PW tot herziening of intrekking en terugvordering besloten.
De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, waarna appellant hoger beroep heeft ingesteld.
De beroepsgrond van appellant dat een Tozo-uitkering iets anders is dan een uitkering op grond van de PW en dat de PW niet op hem van toepassing is, slaagt niet. De rechtbank heeft er terecht op gewezen dat artikel 78f van de PW de basis voor de Tozo is. Uit dit artikel volgt dat, voor zover in de Tozo niet expliciet van de in artikel 78f van de PW genoemde bepalingen van de PW is afgeweken, de bepalingen uit de PW gelden. Dit betekent dat het college terecht toepassing heeft gegeven aan de artikelen 17, 54 en 58 van de PW.
De beroepsgrond van appellant dat hij niet begrijpt dat de PW ook op zijn situatie van toepassing is en door het college daarop nimmer is gewezen, slaagt evenmin. Het had appellant redelijkerwijs duidelijk moeten zijn dat de ontvangen inkomsten van belang zijn voor zijn recht op Tozo-bijstand. Voor zover hem dit niet duidelijk was, had hij hiernaar navraag kunnen doen.
De beroepsgrond van appellant dat hij te goeder trouw heeft gehandeld en het daarom zeer onbillijk vindt dat hij nu wordt geconfronteerd met de vorderingen, kan hem ook niet baten. Voor zover deze beroepsgrond zo moet worden opgevat dat appellant niets te verwijten valt, wijst de Raad op de vaste rechtspraak dat de inlichtingenverplichting een geobjectiveerde verplichting is, waarbij verwijtbaarheid geen rol speelt. Verder heeft de rechtbank terecht overwogen dat appellant de gestelde onbillijke gevolgen in het geheel niet heeft onderbouwd.
De conclusie is dat het hoger beroep niet slaagt. Dit betekent ook dat appellant geen vergoeding voor proceskosten en griffierecht krijgt.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier De voorzitter
(getekend) E.P.J.M. Claerhoudt (getekend) E.J.M. Heijs