Op 27 november 2024 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende een verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. Verzoekster, vertegenwoordigd door mr. F. Reith, had een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) aangevraagd. Deze aanvraag werd door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) gezien als een verzoek om terug te komen van eerdere besluiten. Het Uwv had het verzoek afgewezen, wat leidde tot een rechtsgang. De rechtbank verklaarde het beroep van verzoekster ongegrond, maar de Raad gaf het Uwv de opdracht om het besluit te herstellen. Verzoekster vroeg vervolgens om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.
De Raad overwoog dat de redelijke termijn voor een procedure in drie instanties in beginsel niet langer dan vier jaar mag duren. In deze zaak was de totale duur van de procedure zes jaar en bijna vier maanden, wat resulteerde in een overschrijding van de redelijke termijn met twee jaar en vier maanden. De Raad oordeelde dat verzoekster recht had op een schadevergoeding van € 2.500,- voor de immateriële schade die zij had geleden door deze overschrijding. Daarnaast werd de Staat der Nederlanden veroordeeld tot betaling van de proceskosten van verzoekster, die werden begroot op € 437,50. De uitspraak benadrukt het belang van een tijdige afhandeling van procedures en de gevolgen van vertraging voor betrokken partijen.