ECLI:NL:CRVB:2024:2221

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 november 2024
Publicatiedatum
26 november 2024
Zaaknummer
22/2 WSF
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot omzetting prestatiebeurs in een gift na termijnoverschrijding bezwaar

In deze zaak heeft appellante, die studiefinanciering ontving op basis van de Wet studiefinanciering 2000, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De rechtbank had eerder het bezwaar van appellante tegen een besluit van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap ongegrond verklaard, omdat het bezwaar te laat was ingediend. Appellante stelde dat zij recht had op omzetting van haar prestatiebeurs in een gift, omdat zij een diploma had behaald. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat appellante toegang had tot het systeem Mijn DUO en dat zij te laat bezwaar had gemaakt. De termijnoverschrijding werd niet als verschoonbaar beschouwd. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees erop dat appellante nog steeds een verzoek kan indienen om haar diploma om te zetten in een gift, indien zij bijzondere omstandigheden kan aantonen die haar hebben belet om binnen de diplomatermijn af te studeren. De uitspraak werd gedaan op 13 november 2024.

Uitspraak

22/2 WSF
Datum uitspraak: 13 november 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 24 november 2021, 20/2902 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (minister)
SAMENVATTING
Appellante vindt dat zij in aanmerking zou moeten komen voor omzetting van (een deel van) haar prestatiebeurs omdat zij een diploma heeft behaald. Zij heeft daarom bezwaar gemaakt tegen een besluit waaruit volgens haar volgt dat deze beurs niet is omgezet. De Raad volgt de rechtbank in haar uiteindelijke oordeel dat het bezwaar van appellante te laat is ingediend. Ter informatie wijst de Raad erop dat appellante nog wel een verzoek zou kunnen indienen om haar diploma omgezet te krijgen in een gift als zij meent dat er sprake is van bijzondere omstandigheden die maakten dat zij niet binnen de diplomatermijn kon afstuderen.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. J. van der Stel, advocaat, hoger beroep ingesteld. De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 11 oktober 2024. Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Van der Stel. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. P.M.S. Slagter.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1.1.
Appellante heeft studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) ontvangen vanaf 1 augustus 2008.
1.2.
Bij besluit van 4 december 2017 heeft de minister aan appellante meegedeeld dat zij vanaf 31 juli 2018 geen recht meer heeft op studiefinanciering omdat er dan tien jaar zijn verstreken sinds zij voor het eerst studiefinanciering ontving.
1.3.
Bij besluit van 9 april 2019 heeft de minister aan appellante meegedeeld dat de terugbetalingsperiode voor haar tweede studieschuld op 1 januari 2019 is gestart.
1.4.
Bij besluit van 13 november 2019 heeft de minister aan appellante meegedeeld dat zij in 2020 niets op haar studieschuld hoeft af te lossen. In het besluit zijn onder meer de resterende schuldbedragen vermeld.
1.5.
Bij besluit van 23 april 2020 (bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar tegen het onder 1.3 genoemde besluit niet-ontvankelijk verklaard.
De uitspraak van de rechtbank
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe is overwogen dat de plaatsing van het besluit van 9 april 2019 op Mijn DUO door de minister aannemelijk is gemaakt en dat het daartegen door appellante gemaakte bezwaar daarom te laat is. De overgelegde bewijsstukken en de door de minister beschreven, volledig geautomatiseerde nieuwe systematiek ten aanzien van de elektronische berichtgeving bieden naar het oordeel van de rechtbank voldoende aanknopingspunten om op grond daarvan aan te nemen dat het besluit van 9 april 2019 op dezelfde datum voor appellante toegankelijk was op Mijn DUO. Nu de plaatsing van het bericht op Mijn DUO op 9 april 2019 aannemelijk is gemaakt, komt aan de verzending van een e-mailnotificatie waarin appellante wordt geattendeerd op een op de website geplaatst nieuw bericht in dit verband geen betekenis toe. Volgens vaste jurisprudentie van de Raad, wordt als tijdstip waarop een bericht studiefinanciering door de minister is verzonden, aangemerkt het tijdstip waarop dit bericht is geplaatst op Mijn DUO. [1] Op dat moment is het bericht studiefinanciering te raadplegen en is het dus toegankelijk voor de geadresseerde als bepaald in artikel 2:17, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De datum waarop het bericht is geplaatst op Mijn DUO is tevens de datum waarop het besluit is bekendgemaakt in de zin van artikel 3:41 van de Awb, zodat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift tegen een bericht studiefinanciering aanvangt met ingang van de dag na plaatsing ervan op Mijn DUO. Gelet daarop en op artikel 6:8 van de Awb, is de termijn voor het maken van bezwaar aangevangen op 10 april 2019. Appellante heeft op 13 december 2019 een bezwaarschrift ingediend, ruim na de termijn van zes weken als bedoeld in de artikelen 6:7 en 6:8 van de Awb. In wat appellante heeft aangevoerd, ziet de rechtbank geen aanleiding de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. De rechtbank stelt vast dat met het besluit van 9 april 2019 is vastgesteld dat sprake is van een lening, zijnde gedeeltelijk een prestatiebeurs die niet is omgezet in een gift. De mededeling in het bericht van 13 november 2019 brengt hierin geen wijziging en bevat in zoverre geen nieuwe gegevens. Dit bericht is dan ook niet gericht op rechtsgevolg, zodat geen sprake is van een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb waartegen bezwaar kon worden gemaakt. De minister heeft het bezwaar dan ook terecht en op goede gronden niet-ontvankelijk verklaard.
De standpunten van partijen
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep in grote lijnen herhaald wat zij in bezwaar en beroep heeft aangevoerd. Zij heeft bestreden dat het bericht op 9 april 2019 op Mijn DUO is geplaatst en toen rechtsgeldig bekend is gemaakt. De termijn voor indiening van een bezwaarschrift was daarom nog niet aangevangen. De volledig geautomatiseerde nieuwe systematiek ten aanzien van elektronische berichtgeving biedt niet voldoende aanknopingspunten om op grond daarvan aan te nemen dat het besluit van 9 april 2019 op dezelfde datum voor appellante toegankelijk was op Mijn DUO. Het nieuwe systeem van de minister voorziet niet in een deugdelijke verzendadministratie waaruit kan worden afgeleid dat er sprake is van rechtsgeldige bekendmaking. Er komt wel degelijk betekenis toe aan verzending van een emailnotificatie. Het gebrek aan een deugdelijke verzendadministratie dient voor rekening en risico te komen van de minister. De minister moet deugdelijk en verifieerbaar bewijs van zijn stelling leveren, bijvoorbeeld middels het in het geding brengen van een sluitende verklaring van de applicatie-systeembeheerder waaruit uitdrukkelijk blijkt dat het voor de minister onmogelijk is om berichten te wijzigen, te verwijderen of deze tussen de berichten in het digitale postvak te plaatsen. Appellante bestrijdt voorts dat het bericht op 9 april 2019 voor haar zichtbaar was. De schermprint van de website is op een aanmerkelijk later moment door de minister gemaakt waarbij gegevens na 9 april 2019 kunnen zijn toegevoegd. Aan het feit dat appellante op of omstreeks 9 april 2019 heeft ingelogd komt in die zin geen zelfstandige betekenis toe. Appellante heeft immers verklaard dat zij na haar studie enkele keren heeft ingelogd en dat zij geen bericht heeft gezien of notificatie heeft ontvangen. De bewijslast van bekendmaking van een besluit rust op het bestuursorgaan dat zich op bekendmaking beroept. De minister had haar bezwaar tegen het bericht van 13 november 2019 mede moeten opvatten als bezwaar gericht tegen het besluit van 9 april 2019. In het geval er sprake was van een termijnoverschrijding dient deze als verschoonbaar te worden gekwalificeerd.
3.2.
De minister heeft zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het bezwaar voor zover gericht tegen het besluit van 9 april 2019 te laat is ingediend. Daarbij heeft de minister erop gewezen dat het bezwaar was gericht tegen een bericht van 13 november 2019 dat niet kan worden beschouwd als besluit. Tot slot heeft de minister erop gewezen dat bij appellante geen sprake is van bijzondere omstandigheden, zodat, gelet op vaste rechtspraak, afwijzing van een verzoek om verlenging van de diplomatermijn in rechte stand zou houden. Ter zitting heeft de minister gewezen op een verklaring van een applicatiebeheerder waarin de gang van zaken rond de plaatsing van berichten op Mijn DUO kort is beschreven. Volgens de minister volgt uit deze verklaring dat het niet mogelijk is om achteraf documenten uit een voorliggende periode toe te voegen. Dat heeft onder meer te maken met het feit dat bij de plaatsing van een bericht automatisch een (nadien niet te wijzigen) plaatsingstijdstip wordt vermeld. Verder heeft de minister er ter informatie op gewezen dat appellante haar diploma buiten de diplomatermijn heeft behaald en dat omzetting van de prestatiebeurs in een gift dan niet aan de orde is.

Het oordeel van de Raad

4.1.
Appellante volgde een studie op mbo-niveau 4. Het diploma van zo’n studie kan recht geven op omzetting van prestatiebeurs. In dit geval heeft die omzetting niet plaatsgevonden omdat appellante niet binnen tien jaar sinds zij voor het eerst studiefinanciering ontving een diploma heeft behaald. Met haar bezwaar en beroep beoogt zij te bereiken dat haar beurs alsnog wordt omgezet in een gift.
4.2.
Het bezwaar van appellante is ingediend naar aanleiding van het besluit van 13 november 2019. Het standpunt van de minister dat dat besluit niet op rechtsgevolg is gericht voor zover het gaat om de hoogte van de schuld, is juist. [2] Dat dat bericht een bezwaarclausule bevat, brengt niet mee dat tegen onderdelen daarvan waarmee geen rechtsgevolg is beoogd, bezwaar openstaat. De minister heeft het bezwaar van appellante daarom mogen opvatten als te zijn gericht tegen het besluit van 9 april 2019. Dat was immers het eerste besluit na het einde van de studie van appellante waaruit haar kon blijken dat de prestatiebeurs niet in een gift was omgezet. In zoverre was dat besluit op dat onderdeel wel op rechtsgevolg gericht.
4.3.
Appellante betwist dat het besluit van 9 april 2019 op die datum op Mijn DUO is geplaatst. Zij heeft van die plaatsing ook geen zogeheten notificatiemail gehad. Dat is volgens haar de reden dat zij daartegen geen bezwaar heeft kunnen maken.
4.4.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd geeft geen aanleiding om met betrekking tot het bezwaar tegen dit besluit tot een ander oordeel te komen dan waartoe de rechtbank is gekomen. Daarvoor is het volgende van belang.
4.5.1.
Met de gegevens die de minister in deze procedure heeft verstrekt is aannemelijk geworden dat besluiten in Mijn DUO worden geplaatst op de dag en het tijdstip dat bij deze besluiten in dat systeem is vermeld. Toevoeging van documenten gebeurt geautomatiseerd en het op een later moment handmatig toevoegen van besluiten (met een datum in het verleden) in de zogeheten meekijkapplicatie is, anders dan appellante heeft gesteld, niet mogelijk.
4.5.2.
Het besluit van 9 april 2019 is, blijkens de gegevens uit de meekijkapplicatie, op die datum, rond 09.00 uur in de ochtend, op Mijn DUO geplaatst. Zoals ook de rechtbank heeft vastgesteld is de termijn om tegen dit besluit bezwaar te maken aangevangen op 10 april 2019. Dat appellante niet wist dat dit besluit op Mijn DUO was geplaatst omdat zij geen notificatie zou hebben ontvangen, brengt daarin geen verandering en is in dit verband ook niet van belang.
4.5.3.
Uit de door de minister overgelegde gegevens volgt dat appellante regelmatig heeft ingelogd op Mijn DUO, ook op de dag dat het besluit van 9 april 2019 is geplaatst. Zij had dus toegang tot het systeem.
4.5.4.
Als een bezwaarschrift na afloop van de bezwaartermijn is ingediend blijft nietontvankelijkverklaring op grond van termijnoverschrijding achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. Dat staat in artikel 6:11 van de Awb. Het gaat daarbij om de vraag of het niet tijdig indienen van het bezwaarschrift aan de indiener kan worden toegerekend. Daarvan is sprake als de termijnoverschrijding het gevolg is van bijzondere omstandigheden die de indiener betreffen, als deze is veroorzaakt door handelen of nalaten van het bestuursorgaan en mogelijk ook als sprake is van een andere reden die tot die overschrijding heeft geleid. Bij de beoordeling van de verschoonbaarheid in geval van een beroep op bijzondere omstandigheden die de indiener betreffen moeten alle omstandigheden van het geval in hun samenhang worden bezien. [3]
4.5.5.
De rechtbank is terecht tot de conclusie gekomen dat de minister in wat appellante heeft aangevoerd geen aanleiding hoefde te zien de termijnoverschrijding niet aan appellante toe te rekenen.
4.6.
Ter informatie wijst de Raad er in navolging van de minister tot slot op dat appellante haar diploma heeft behaald buiten de diplomatermijn. Artikel 4.14 van de Wsf 2000 biedt een mogelijkheid om een prestatiebeurs ook in dat geval om te zetten in een gift. Er moet dan sprake zijn van bijzondere omstandigheden die maakten dat het niet mogelijk was om binnen de diplomatermijn af te studeren. Appellante zou bij de minister een verzoek kunnen indienen om aan deze mogelijkheid toepassing te geven, indien zij meent dat van dergelijke omstandigheden sprake is. Op die manier zou zij de belangen die met het materiële geschil zijn gemoeid ter beoordeling voor kunnen leggen.

Conclusie en gevolgen

4.7.
Uit 4.1 tot en met 4.5.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Omdat appellante geen gelijk krijgt, hoeft de minister geen proceskosten en griffierecht te vergoeden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.L. Noort, in tegenwoordigheid van E.P.J.M. Claerhoudt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 november 2024.
(getekend) M.L. Noort
(getekend) E.P.J.M. Claerhoudt

Voetnoten

1.Dit volgt uit bijvoorbeeld CRvB 7 augustus 2013, ECLI:CRVB:2013:1216.
2.CRvB 19 februari 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BL4550.
3.Vergelijk de uitspraak van 8 mei 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:932.