Uitspraak
SAMENVATTING
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
Inleiding
Het oordeel van de Raad
Conclusie en gevolgen
BESLISSING
deze uitspraak en bepaalt dat beroep tegen dit besluit slechts bij de Raad kan worden
ingesteld;
vergoedt.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 november 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de weigering van het Uwv om haar een Wajong-uitkering toe te kennen. De zaak betreft de vraag of er binnen vijf jaar na de intrekking van de Wajong-uitkering sprake was van toegenomen beperkingen uit dezelfde ziekteoorzaak. Appellante had eerder een Wajong-uitkering, die per 5 december 2006 was ingetrokken omdat zij toen minder dan 25% arbeidsongeschikt werd geacht. In 2020 verzocht zij het Uwv om haar aanspraken opnieuw te beoordelen, omdat haar gezondheidssituatie verslechterd zou zijn. Het Uwv wees haar aanvraag af, met de motivering dat er geen toename van arbeidsongeschiktheid was vastgesteld binnen de relevante periode. Appellante ging in beroep, maar de rechtbank Gelderland bevestigde het standpunt van het Uwv. Hierop volgde het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.
De Raad oordeelde dat het Uwv in strijd met het motiveringsbeginsel had gehandeld door te concluderen dat er geen toename van beperkingen was. De Raad stelde vast dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in een aanvullend rapport had aangegeven dat de duurbelastbaarheid van appellante in de relevante periode beperkt was tot 20 uur per week, wat in strijd was met de eerdere intrekking van de Wajong-uitkering. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak en droeg het Uwv op om een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar van appellante, met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd bepaald dat het Uwv het griffierecht van appellante diende te vergoeden.