ECLI:NL:CRVB:2024:2173

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 november 2024
Publicatiedatum
20 november 2024
Zaaknummer
22/112 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake intrekking en proceskostenvergoeding na tegemoetkomend besluit van het Uwv

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen een beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Op 12 december 2023 heeft het Uwv een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen, waardoor appellante haar hoger beroep heeft ingetrokken. De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat het Uwv in de proceskosten moet worden veroordeeld, omdat de redelijke termijn voor de procedure met ruim zes maanden is overschreden. De Raad heeft de kosten van rechtsbijstand en reiskosten van appellante vastgesteld op in totaal € 4.845,46. Daarnaast is de Staat der Nederlanden veroordeeld tot schadevergoeding van € 1.000,- wegens overschrijding van de redelijke termijn, en tot vergoeding van de proceskosten van € 437,50 die appellante heeft gemaakt in verband met het verzoek om schadevergoeding. Het Uwv dient ook het griffierecht van € 183,- te vergoeden. De uitspraak is gedaan door T. Dompeling, in tegenwoordigheid van S. Pouw als griffier, en is openbaar uitgesproken op 20 november 2024.

Uitspraak

22/112 ZW
Datum uitspraak: 20 november 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:75a en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 7 december 2021, 19/4921 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) (Staat)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. A.A. Bouwman, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 23 november 2022. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Bouwman. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I.L.M. Dunselman.
Het Uwv heeft op 12 december 2023 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen.
Appellante heeft het hoger beroep ingetrokken en gelijktijdig aan de Raad verzocht het Uwv te veroordelen in de proceskosten. Tevens heeft appellante verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Naar aanleiding van dit verzoek heeft de Raad de Staat als partij aangemerkt.
Het Uwv heeft gebruik gemaakt van de gelegenheid een verweerschrift in te dienen.
Onder toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een nader onderzoek ter zitting achterwege gebleven.

OVERWEGINGEN

Proceskosten
Artikel 8:75a, eerste lid, eerste volzin, van de Awb bepaalt dat in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten kan worden veroordeeld. Op grond van artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Appellante heeft het hoger beroep ingetrokken omdat het Uwv met de gewijzigde beslissing op bezwaar van 12 december 2023 volledig aan haar bezwaren is tegemoetgekomen. Aangezien het Uwv reeds heeft besloten tot vergoeding van de gemaakte kosten in de bezwaarfase moet de Raad nog slechts oordelen over de in beroep en hoger beroep gemaakte kosten.
Het Uwv wordt veroordeeld in de kosten die appellante in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De proceskosten worden ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 2.187,50 in beroep (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het bijwonen van de zitting en 0,5 punt voor het indienen van een reactie na de zitting, met een waarde van € 875,- per punt) en € 2.625,- in hoger beroep (1 punt voor het indienen van het hoger beroepschrift, 1 punt voor het bijwonen van de zitting, 0,5 punt voor de reactie op het rapport van de deskundige en 0,5 punt voor de reactie op de gewijzigde beslissing op bezwaar, met een waarde van € 875,- per punt), in totaal € 4.812,50 voor verleende rechtsbijstand. Daarnaast komen de reiskosten die appellante heeft moeten maken in verband met de zittingen bij de rechtbank en de Raad, tot een bedrag van in totaal € 32,96 (€ 7,22 + € 25,74), op basis van openbaar vervoer 2e klasse, voor vergoeding in aanmerking. De totale proceskostenvergoeding bedraagt € 4.845,46.
De kosten die appellante redelijkerwijs heeft moeten maken voor het bezoeken van de deskundige worden door de Raad vergoed.
Schadevergoeding
Voor het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM geldt het volgende.
De redelijke termijn is voor een procedure in drie instanties in zaken zoals deze in beginsel niet overschreden als die procedure in haar geheel niet langer dan vier jaar heeft. [1] De behandeling van het bezwaar mag ten hoogste een half jaar, de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar en de behandeling van het hoger beroep ten hoogste twee jaar duren, terwijl doorgaans geen sprake is van een te lange behandelingsduur in de rechterlijke fase in haar geheel als deze niet meer dan drie en een half jaar heeft geduurd. De omstandigheden van het geval kunnen aanleiding geven een langere behandelingsduur te rechtvaardigen. Verder heeft de Raad in die uitspraak overwogen dat in beginsel een vergoeding van immateriële schade gepast is van € 500,- per half jaar of een gedeelte daarvan, waarmee de redelijke termijn in de procedure als geheel is overschreden.
Als de intrekking van het hoger beroep plaatsvindt na een tegemoetkomend besluit dan eindigt de redelijke termijn op het moment waarop het tegemoetkomend besluit is bekendgemaakt. [2]
Het tegemoetkomend besluit is op 12 december 2023 aan appellante bekendgemaakt. Vanaf de datum van ontvangst door het Uwv van het bezwaarschrift van appellante op 29 mei 2019 tot aan de datum van het tegemoetkomend besluit heeft de procedure vier jaar en ruim zes maanden geduurd. In de zaak zelf noch in de opstelling van appellant zijn aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat in dit geval de totale lengte van de procedure meer dan vier jaar zou mogen bedragen. De redelijke termijn is dus met ruim zes maanden overschreden. Dit leidt tot een schadevergoeding van € 1.000,-.
Van het totale tijdsverloop heeft de behandeling van het bezwaarschrift tot de eerste beslissing op bezwaar van 9 oktober 2019 minder dan een half jaar geduurd. De overschrijding van de redelijke termijn is daarmee geheel gelegen in de rechterlijke fase. Dat betekent dat de Staat zal worden veroordeeld tot vergoeding van schade aan appellant tot een bedrag van € 1.000,-. Er is tevens aanleiding de Staat te veroordelen in de kosten die appellant in verband met het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn heeft moeten maken. Deze kosten worden begroot op € 437,50 (1 punt voor het verzoekschrift met een wegingsfactor van 0,5).
Griffierecht
Het Uwv dient het door appellante in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht te vergoeden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 4.845,46;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) tot betaling aan
appellante van een vergoeding van schade tot een bedrag van € 1.000,-;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) tot vergoeding
van de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 437,50;
- bepaalt dat het Uwv het door appellante in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 183,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door T. Dompeling, in tegenwoordigheid van S. Pouw als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 november 2024.
(getekend) T. Dompeling
(getekend) S. Pouw

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Raad van 26 januari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH1009.
2.Zie de uitspraak van de Raad van 11 januari 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:91.