ECLI:NL:CRVB:2024:2137

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 november 2024
Publicatiedatum
14 november 2024
Zaaknummer
23/751 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant en de vraag naar toegenomen beperkingen door dezelfde ziekteoorzaak

In deze zaak gaat het om de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant, die per 1 maart 2020 is vastgesteld op 53,65%. Appellant betwist deze vaststelling en stelt dat er sprake is van toegenomen beperkingen door dezelfde ziekteoorzaak binnen vijf jaar na de eerdere arbeidsongeschiktheidsbeoordeling van 30 oktober 2018. De Centrale Raad van Beroep heeft de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland bevestigd, waarin werd geoordeeld dat het Uwv terecht de mate van arbeidsongeschiktheid heeft vastgesteld en dat er geen toegenomen beperkingen zijn vastgesteld. De Raad heeft de medische en arbeidskundige beoordelingen van het Uwv onderschreven en geconcludeerd dat de geselecteerde functies passend zijn voor appellant. De Raad heeft geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de gemotiveerde conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, die heeft vastgesteld dat de geclaimde toegenomen klachten voortkomen uit andere ziekteoorzaken en niet uit de eerder vastgestelde arbeidsongeschiktheid. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

23/751 WIA
Datum uitspraak: 14 november 2024
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
17 januari 2023, 21/4080 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
[naam werkgeefster] te [Vestigingsplaats] (werkgeefster)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 1 maart 2020 gewijzigd heeft vastgesteld op 53,65%. Meer in het bijzonder is in geschil of de door appellant geclaimde toegenomen buikklachten, SOLK-klachten, elleboog- en aambeienklachten, overprikkelingsklachten en energetische klachten leiden tot toegenomen beperkingen door dezelfde ziekteoorzaak, binnen vijf jaar na de eerdere arbeidsongeschiktheidsbeoordeling per 30 oktober 2018. Met de rechtbank beantwoordt de Raad die vraag ontkennend en komt tot het oordeel dat het Uwv het arbeidsongeschiktheidspercentage juist heeft vastgesteld.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. E.T. Panneflek, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 18 april 2024. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Panneflek. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J. van Steenwijk. Namens werkgeefster is niemand verschenen.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1.1.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als elektricien voor 38,03 uur per week. Op
15 januari 2013 heeft appellant zich ziekgemeld met knieklachten en rugklachten. Bij besluit van 29 december 2014 heeft het Uwv appellant met ingang van 23 januari 2015 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 100%. Per 23 oktober 2016 is de uitkering gewijzigd naar een WGAloonaanvullingsuitkering. Daarbij is de uitkering berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Naar aanleiding van een herbeoordelingsverzoek van werkgeefster, heeft het Uwv bij besluit van 29 augustus 2018 de WIA-uitkering per 30 oktober 2018 beëindigd omdat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
Het bezwaar van appellant tegen de beëindiging van de WIA-uitkering per 30 oktober 2018 heeft het Uwv bij beslissing op bezwaar van 10 mei 2019 ongegrond verklaard.
1.3.
Appellant heeft daartegen beroep ingesteld. In beroep heeft een verzekeringsgeneeskundig onderzoek door een gerechtelijk deskundige, verzekeringsarts drs. R. Grob-Faber, plaatsgevonden. In haar rapport van 20 november 2020 heeft de deskundige geconcludeerd dat op 30 oktober 2018 bij appellant sprake was van een somatische symptoomstoornis (SOLK), psychologische factoren die lichamelijke klachten veroorzaken en/of in stand houden, herniaklachten, knieklachten en aambeienproblematiek. Het Uwv heeft op 11 april 2022 een nieuwe zogenoemde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld en daarin de door de deskundige benoemde extra beperkingen overgenomen Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft op basis van deze aangepaste FML het arbeidsongeschiktheidspercentage van appellant opnieuw berekend en vastgesteld op 34,39%. Bij uitspraak van 5 juli 2021 [1] heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen de beslissing op bezwaar van 10 mei 2019 ongegrond verklaard.
1.4.
Op 9 maart 2020 heeft appellant aan het Uwv gemeld dat hij toegenomen arbeidsongeschikt is sinds juni 2019 dan wel januari 2020. Naar aanleiding van deze melding heeft onderzoek plaatsgevonden door een arts van het Uwv. De arts heeft vastgesteld dat appellant bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een FML van 20 augustus 2020. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellant functies geselecteerd. Het Uwv heeft bij besluit van 14 september 2020 (primair besluit I) aan appellant vanaf 20 augustus 2020 een WGA-vervolguitkering toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 40,10%.
1.5.
Op 21 september 2020 heeft appellant aan het Uwv gemeld dat hij toegenomen arbeidsongeschikt is sinds 15 september 2020. De arts van het Uwv heeft in een rapport van
29 september 2020 geconcludeerd dat appellant volledig arbeidsongeschikt is, omdat hij op
15 september 2020 is geopereerd aan een rughernia.
1.6.
Bij besluit van 6 oktober 2020 (primair besluit II) heeft het Uwv appellant per
15 september 2020 in aanmerking gebracht voor een WGA-loonaanvullingsuitkering, gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.7.
Zowel appellant als de ex-werkgever hebben tegen de primaire besluiten I en II bezwaar gemaakt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de beperkingen van appellant op
19 juli 2021 weergegeven in een FML per 20 augustus 2020 en een FML per 15 september 2020. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat bij appellant per
15 september 2020 sprake is van geen benutbare mogelijkheden. De arbeidsdeskundige heeft om pragmatische redenen afgezien van verder onderzoek, omdat de datum van de FML van 20 augustus 2020 en de conclusie dat per 15 september 2020 bij appellant sprake is van geen benutbare mogelijkheden dicht bij elkaar liggen.
1.8.
Bij beslissing op bezwaar van 27 augustus 2021 (bestreden besluit I) heeft het Uwv de bezwaren van appellant en de ex-werkgever tegen primair besluit I gegrond verklaard in die zin dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 20 augustus 2020 heeft vastgesteld op 100% en de verdiencapaciteit op nihil. Het Uwv heeft primair besluit I herroepen. De hoogte van de WGA-loonaanvullingsuitkering per 15 september 2020 is ongewijzigd gebleven.
1.9.
Appellant heeft tegen bestreden besluit I beroep ingesteld omdat hij het niet eens is met de ingangsdatum van de herleving van de WIA-uitkering van 20 augustus 2020. In beroep heeft het Uwv op 16 februari 2022 een gewijzigde beslissing op bezwaar (bestreden besluit II) genomen. Daarin heeft het Uwv beslist dat de ingangsdatum van de herleving van de WIAuitkering op 1 maart 2020 wordt vastgesteld en de mate van arbeidsongeschiktheid op 48,11%. Aan bestreden besluit II zijn rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep en een FML van 17 januari 2022 ten grondslag gelegd.
1.10.
Een verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft naar aanleiding van het beroep van appellant tegen bestreden besluit II de door de gerechtelijk deskundige in het rapport van
20 november 2020 aangenomen beperkingen overgenomen en heeft op 11 april 2022 de FML aangepast. Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens functies geselecteerd die appellant kan verrichten per 1 maart 2020. Aan de hand daarvan is de mate van arbeidsongeschiktheid per 1 maart 2020 bij beslissing op bezwaar van 12 mei 2022 (bestreden besluit III) gewijzigd vastgesteld op 53,65%.
Uitspraak van de rechtbank
2.1.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen bestreden besluiten I en III ongegrond verklaard en het beroep tegen bestreden besluit II nietontvankelijk verklaard. Daarbij heeft de rechtbank het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant en bepaald dat het Uwv het door appellant betaalde griffierecht moet vergoeden. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv terecht de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 1 maart 2020 gewijzigd heeft vastgesteld op 53,65%. De rechtbank heeft daartoe het volgende overwogen.
2.2.
Het Uwv heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de ACNES-buikklachten buiten twijfel een andere ziekteoorzaak hebben dan de verzekerde SOLK-buikklachten en dat deze klachten niet zijn verzekerd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 24 augustus 2022, onder verwijzing naar het rapport van de gerechtelijk deskundige van
20 november 2020, toereikend gemotiveerd dat de ACNES-buikproblematiek een andere ziekteoorzaak heeft dan de verzekerde SOLK-buikklachten. Het Uwv heeft deze klachten niet hoeven te betrekken in de beoordeling van de melding toegenomen arbeidsongeschiktheid. Er is geen aanleiding om uit te gaan van ingangsdatum 6 januari 2020 als datum van herleving van de WIA-uitkering.
2.3.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de rapporten van 19 juli 2021 en
24 augustus 2022 voldoende gemotiveerd dat niet kan worden vastgesteld dat er in 2019 sprake was van psychopathologie, waardoor er geen medische grondslag is voor de claim van appellant dat er sinds juni 2019 sprake is van een toename van beperkingen in het persoonlijk en/of sociaal functioneren en een toename van SOLK-klachten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft erop gewezen dat in 2018 geen beperkingen zijn aangenomen in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren, de rubrieken I en II van de FML van 23 augustus 2018. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep erop gewezen dat uit de informatie van Altrecht Psychosomatiek Eikenboom van 19 december 2019 volgt dat bij psychiatrisch onderzoek geen afwijkingen zijn vastgesteld. Voor zover appellant SOLK-klachten ervaart, is naar het oordeel van de rechtbank uit de stukken niet gebleken dat deze zijn toegenomen. De rechtbank acht de enkele verwijzing door de huisarts naar Altrecht Psychosomatiek Eikenboom daartoe onvoldoende.
2.4.
In wat appellant heeft aangevoerd, heeft de rechtbank onvoldoende aanleiding gezien om te concluderen dat er sprake is van toegenomen beperkingen door de elleboogproblematiek. Daarbij is de rechtbank, anders dan het Uwv, van oordeel dat de elleboogproblematiek een verzekerde klacht is. De rechtbank heeft in wat appellant heeft aangevoerd ook geen aanleiding gezien voor de conclusie dat er sprake is van toegenomen beperkingen als gevolg van de aambeienproblematiek. In het rapport van 19 juli 2021 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd dat er op 30 oktober 2018 geen sprake meer was van beperkingen door deze problematiek.
2.5.
De rechtbank heeft in wat appellant heeft aangevoerd geen aanleiding gezien voor de conclusie dat er sprake is van een toename van beperkingen door overprikkeling. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 17 januari 2022 geconcludeerd dat er geen objectieve reden is om een toename van deze klachten aan te nemen.
2.6.
Het Uwv heeft naar het oordeel van de rechtbank terecht de energetische klachten niet in de beoordeling van de melding toegenomen arbeidsongeschiktheid betrokken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de rapporten van 19 juli 2021, 17 januari 2022 en 24 augustus 2022 voldoende gemotiveerd dat de ACNES-buikproblematiek geen verzekerde klacht is. De rechtbank heeft van belang geacht dat de energetische klachten niet gelieerd zijn aan de SOLK-problematiek, maar een gevolg zijn van de ACNES-buikklachten. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep gaan de aandoeningen die zijn verzekerd niet gepaard met een substantieel energieverlies.
2.7.
De rechtbank is van oordeel dat het Uwv inzichtelijk heeft gemotiveerd dat de geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in het rapport van 28 april 2022 voldoende toegelicht dat de functie telefonist met een kleine urenomvang passend is voor appellant. Volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep blijft hiermee de belastbaarheid ten aanzien van werken met een toetsenbord en muis binnen de belastbaarheid van appellant. Verder heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voor wat betreft de beperking omgaan met conflicten vastgesteld dat de belastbaarheid van appellant niet wordt overschreden, omdat een conflict uitsluitend via de telefoon zal plaatsvinden. De rechtbank ziet in wat appellant heeft aangevoerd geen aanleiding voor de conclusie dat de functies productiemedewerker industrie en productiemedewerker confectie niet passend zijn. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in het rapport van 28 april 2022 voldoende gemotiveerd dat deze functies passend zijn omdat er geen beperkingen zijn aangenomen voor ‘tastzin’, dat er geen sprake is van ‘koude’ omdat appellant in een normaal verwarmde binnenruimte zal werken, dat de functies fysiek licht zijn en zittend worden uitgevoerd en dat eventuele schroefbewegingen die appellant zou moeten maken in de uitoefening van deze functies nauwelijks kracht vereisen.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft in hoger beroep zijn standpunt herhaald dat er door zijn toegenomen buikklachten, SOLK-klachten, elleboog- en aambeienklachten, overprikkelingsklachten en energetische klachten sprake is van toegenomen beperkingen door dezelfde ziekteoorzaak binnen vijf jaar na de beëindiging van de WIA-uitkering per 30 oktober 2018. Appellant heeft de geschiktheid van de geselecteerde functies telefonist en productiemedewerker industrie en productiemedewerker confectie opnieuw bestreden.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4.1.
Op grond van artikel 57, eerste lid, onderdeel b, onder 1˚, van de Wet WIA herleeft het recht op een WGA-uitkering op de dag dat de verzekerde weer gedeeltelijk arbeidsgeschikt is, als hij op de dag daaraan voorafgaand minder dan 35% arbeidsongeschikt was en de gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid intreedt binnen vijf jaar na de dag dat het recht op grond van artikel 56 is geëindigd en voorkomt uit dezelfde oorzaak als op grond waarvan hij eerder recht had op een WGA-uitkering.
4.2.
Naar aanleiding van de melding van toegenomen arbeidsongeschiktheid van 1 maart 2020 van appellant moet voor de toepassing van artikel 57, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet WIA eerst worden bezien of binnen vijf jaar na beëindiging van de arbeidsongeschiktheidsuitkering per 30 oktober 2018 de beperkingen van appellant zijn toegenomen. Bij een toename van beperkingen moet vervolgens worden beoordeeld of deze toename voortkomt uit dezelfde ziekteoorzaak waarvoor appellant eerder recht had op een WGA-uitkering.
Medische beoordeling
4.3.
Het oordeel van de rechtbank dat het Uwv terecht heeft geconcludeerd dat geen sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid per 1 maart 2020 in de zin van artikel 57, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet WIA en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen, worden onderschreven. Daartoe wordt het volgende overwogen.
4.4.
In het rapport van 19 juli 2021 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd dat uit de in het dossier aanwezige medische stukken niet naar voren komt dat er met ingang van 1 maart 2020 sprake is van een gewijzigde medische situatie die zou moeten leiden tot verdergaande psychische of lichamelijke beperkingen. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is er wat betreft de psychische klachten geen sprake van toegenomen beperkingen door dezelfde ziekteoorzaak. De problemen met de elleboog gaven op 30 oktober 2018 geen functiebeperkingen meer. Voor de buikklachten was volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen diagnose op 30 oktober 2018, waardoor niet kan worden vastgesteld dat de later ontstane buikklachten voortkomen uit dezelfde ziekteoorzaak. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 21 januari 2021 voldoende gemotiveerd waarom geen aanleiding werd gezien de door de gerechtelijk deskundige in het rapport van 20 november 2020 aangenomen beperkingen over te nemen en deze vast te leggen in de FML van 11 april 2022. In het rapport van 24 augustus 2022 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep afdoende gemotiveerd dat de geclaimde toegenomen buikklachten voortkomen uit een andere ziekteoorzaak. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gemotiveerd toegelicht dat er geen medische onderbouwing is voor de claim van appellant dat er sinds juni 2019 sprake is geweest van toegenomen beperkingen in het persoonlijk en sociaal functioneren. Uit de rapporten van de (verzekerings)artsen volgt dat de informatie van de behandelend sector, onder meer de huisarts, Altrecht Psychosomatiek Eikenboom en de neuroloog en de neurochirurg, kenbaar is meegewogen in de medische beoordeling. In wat appellant heeft aangevoerd in hoger beroep wordt geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de inzichtelijk gemotiveerde en overtuigende beschouwingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
Arbeidskundige beoordeling
4.5.
Appellant heeft in hoger beroep geen nieuwe of wezenlijk andere gronden aangevoerd tegen de arbeidskundige grondslag van het gewijzigde standpunt van het Uwv. De Raad volgt het oordeel van de rechtbank dat het Uwv voldoende en inzichtelijk heeft gemotiveerd dat de geselecteerde functies passend zijn voor appellant. De Raad onderschrijft de daaraan ten grondslag liggende overwegingen.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd voor zover aangevochten. Dit betekent dat het standpunt van het Uwv dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 1 maart 2020 op 53,65% wordt vastgesteld in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier als voorzitter en W.R. van der Velde en G.C. Boot als leden, in tegenwoordigheid van L.B. Vrugt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 november 2024.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) L.B. Vrugt

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de rechtbank van 5 juli 2021, ECLI:NL:RBMNE:2021:4371.