ECLI:NL:RBMNE:2021:4371

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 juli 2021
Publicatiedatum
8 september 2021
Zaaknummer
AWB - 19 _ 2468
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging WIA-uitkering en arbeidsongeschiktheidsevaluatie van eiser na herbeoordeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 5 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. E.T. Panneflek, en verweerder, de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), vertegenwoordigd door D. Spiering. Eiser had beroep ingesteld tegen de beëindiging van zijn WIA-uitkering, die op 30 oktober 2018 was stopgezet op basis van een beoordeling die concludeerde dat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De rechtbank heeft het procesverloop en de eerdere besluiten van verweerder in detail besproken, inclusief de rol van deskundigen die waren ingeschakeld om de medische situatie van eiser te beoordelen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser zich op 15 januari 2013 ziekmeldde en vanaf 24 oktober 2016 een WGA-loonaanvullingsuitkering ontving. De primaire verzekeringsarts had op 16 augustus 2018 een Functionele mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld, waaruit bleek dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Eiser betwistte deze beoordeling en voerde aan dat hij meer beperkingen had dan in de FML waren opgenomen. De rechtbank benoemde een deskundige, die op 20 november 2020 een rapport uitbracht waarin extra beperkingen werden geadviseerd.

De rechtbank concludeerde dat het deskundigenrapport zorgvuldig was en dat de deskundige alle relevante medische informatie had meegenomen. De rechtbank volgde het oordeel van de deskundige en oordeelde dat de aanpassingen in de FML terecht waren. Uiteindelijk oordeelde de rechtbank dat de beëindiging van de WIA-uitkering van eiser terecht was, omdat hij nog steeds minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en veroordeelde verweerder in de proceskosten van eiser, die in totaal € 4.380,12 bedroegen, inclusief het griffierecht van € 47,-.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/2468

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 juli 2021 in de zaak tussen

[eiser] , eiser

(gemachtigde: mr. E.T. Panneflek),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het Uwv), verweerder
(gemachtigde: D. Spiering).

Procesverloop

Bij besluit van 29 augustus 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de uitkering van eiser op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) beëindigd met ingang van 30 oktober 2018, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt geacht.
Bij besluit van 10 mei 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 24 februari 2020. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft na de zitting het onderzoek heropend en het vooronderzoek hervat. De rechtbank heeft verzekeringsarts drs. R. Grob-Braber, verbonden aan DC Expertise Centrum, als deskundige aangewezen om een onderzoek te verrichten. Op 20 november 2020 heeft de deskundige een deskundigenrapport uitgebracht. De rechtbank heeft partijen in de gelegenheid gesteld om op dit rapport te reageren. Eiser en verweerder hebben daarop hun zienswijzen naar voren gebracht.
Vervolgens heeft eiser aangegeven zijn standpunt ter zitting te willen toelichten. Het tweede onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden via Skype op 18 mei 2021. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiser was werkzaam als elektricien voor 38,03 uur per week en heeft zich vanwege fysieke klachten ziekgemeld op 15 januari 2013. Vanaf 24 oktober 2016 ontvangt eiser een WGA-loonaanvullingsuitkering. In het kader van een herbeoordeling is eiser op 16 augustus 2018 onderzocht door de primaire verzekeringsarts. De primaire verzekeringsarts heeft toen een Functionele mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld, waarin de benutbare mogelijkheden van eiser zijn neergelegd. Op grond van deze FML heeft de primaire arbeidsdeskundige geconcludeerd dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Dit heeft geleid tot het primaire besluit, waarbij de WIA-uitkering met ingang van 30 oktober 2018 is beëindigd.
2. De verzekeringsarts bezwaar en beroep zag geen aanleiding om van het oordeel van de primaire verzekeringsarts af te wijken. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de functie stikster meubelkleding laten vervallen en heeft de andere functies gehandhaafd. Op basis hiervan is het arbeidsongeschiktheidspercentage van eiser ook in bezwaar vastgesteld op minder dan 35%. Verweerder heeft het bezwaar van eiser tegen de beëindiging van zijn WIA-uitkering bij het bestreden besluit dan ook ongegrond verklaard.
Het geschil
3. Eiser vindt dat hij meer beperkingen heeft dan verweerder in de FML heeft opgenomen. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft eiser een rapport van Expertise Instituut van 1 november 2019, dat bestaat uit een verzekeringsgeneeskundige expertise van verzekeringsarts P.J.A.J. van Amelsfoort en een arbeidskundige expertise van arbeidsdeskundige M. Overduin, en medische informatie overgelegd.
4. Verweerder heeft zich in beroep op het standpunt gesteld dat het rapport en de ingebrachte medische informatie geen aanleiding geeft om het eerder ingenomen standpunt te wijzigen.
Benoeming deskundige
5. Omdat twijfel was ontstaan over de juistheid van de beoordeling van het Uwv, heeft de rechtbank aanleiding gezien om een verzekeringsarts als deskundige te benoemen, die op 20 november 2020 een deskundigenrapport heeft overgelegd. De deskundige kan zich niet volledig vinden in de Functionelemogelijkhedenlijst (FML) van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv. Volgens de deskundige dienen er wel extra beperkingen te worden aangenomen ten aanzien van werk met veelvuldige deadlines en productiepieken, conflicthantering, leidinggeven, koude, trillingsbelasting, werken met toetsenbord en muis, het maken van schroefbewegingen met hand en arm en het tillen of dragen.
6. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de FML op 21 januari 2021 overeenkomstig het rapport van de deskundige aangepast. Eiser heeft aangegeven zich op onderdelen niet met de conclusie van de deskundige te kunnen verenigen.

Het oordeel van de rechtbank

De medische beoordeling

7. Volgens vaste rechtspraak geldt als uitgangspunt dat de rechtbank het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige kan volgen indien de door deze deskundige gebezigde motivering haar overtuigend voorkomt. Deze situatie doet zich hier voor. Het deskundigenrapport geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk en consistent. De deskundige heeft alle beschikbare medische informatie in de beoordeling betrokken. De deskundige heeft inzichtelijk gemotiveerd op welke onderdelen van de FML eiser (meer) beperkt moet worden geacht. In de door eiser aangevoerde gronden en het door hem overgelegde aanvullende rapport van verzekeringsarts P.J.A.J. van Amelsfoort (Van Amelsfoort) worden geen aanknopingspunten gevonden om het standpunt van de onafhankelijke deskundige niet te volgen.
8. De rechtbank licht dit als volgt toe.
Beperking handfunctie en het maken van schroefbewegingen
9. Eiser voert aan dat Van Amelsfoort tijdens lichamelijk onderzoek afwijkingen heeft vastgesteld ten aanzien van de handfunctie, die het aannemen van een lichte beperking ten aanzien van het gebruik van de handen aangewezen maakt. Eiser wijst er in dit verband op dat het verrichten van een onderzoek steeds een momentopname is en ter beoordeling van de desbetreffende verzekeringsarts, waarbij het een feit van algemene bekendheid is dat verzekeringsartsen verschillend kunnen oordelen over eenzelfde zaak.
10. De rechtbank volgt eiser hierin niet. De deskundige concludeert dat eiser voldoende grijp- en knijpkracht heeft in de handen. Op basis van de gestelde diagnose epicondylitis lateralis is eiser wel beperkt geacht ten aanzien van het veelvuldig krachtig grijpen/knijpen. In de aangepaste FML heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep eiser beperkt geacht voor schroefbewegingen met hand en arm en in de toelichting opgenomen dat de beperking ten aanzien van het maken van schroefbewegingen met hand en arm volgens de deskundige in de tijdsduur zit; niet langdurig achtereen krachtig schroefbewegingen maken. De rechtbank oordeelt dat de door de deskundige aangenomen beperking met deze toelichting dus is overgenomen.
11. De rechtbank stelt vast dat de deskundige zijn bevindingen niet enkel aan de hand van zijn eigen onderzoek heeft gedaan, maar ook de medische informatie van de handchirurg van 1 oktober 2018 heeft meegewogen bij zijn oordeel. Hieruit is gebleken dat er geen sprake was van een recidief carpaaltunnelsyndroom en verder ook geen afwijkingen zijn vastgesteld. Deze medische informatie dateert rond de datum in geding. De deskundige heeft dus niet enkel op basis van de momentopname tijdens zijn onderzoek conclusies getrokken over de handfunctie van eiser. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om de deskundige niet te volgen voor de beperkingen ten aanzien van het gebruik van de handen. De beroepsgrond slaagt niet.
Urenbeperking
12. Eiser voert verder aan dat er een urenbeperking aangenomen moet worden. Eiser heeft geen keuzevrijheid om dusdanig om te gaan met zijn huidige situatie dat zijn klachten (grotendeels) verdwijnen.
13. De deskundige concludeert dat uit de verzekeringsgeneeskundige standaard ‘Duurbelastbaarheid in arbeid’ volgt dat er alleen een urenbeperking kan worden toegekend als er sprake is van een ernstige stoornis in de energiehuishouding, een verminderde beschikbaarheid als gevolg van behandeling of extra tijd voor zelfzorg en reizen, op preventieve gronden of een combinatie hiervan. Bij eiser is dit niet van toepassing. Het rusten of slapen overdag wordt niet als medisch noodzakelijk geacht. Gewenning, vermijding en/of depressie-equivalenten spelen hierbij vaak een rol. Volgens de deskundige dient er daarom geen urenbeperking te worden aangenomen.
14. De rechtbank kan de bevindingen en conclusies van de deskundige goed volgen en neemt daarbij in overweging dat eiser in beroep geen objectiveerbare medische informatie heeft overgelegd, die aanleiding geeft tot twijfel aan de juistheid hiervan. Aan de manier waarop eiser zelf zijn klachten ervaart, hoe begrijpelijk ook, kan in de systematiek van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling geen doorslaggevende betekenis toekomen. De beroepsgrond slaagt niet.
Pijn en prikkels
15. Eiser voert daarnaast aan dat de overgevoeligheid van prikkels wel benoemd wordt, maar niet terug te vinden is in de FML. Op de zitting heeft eiser verwezen naar pagina 24 van het rapport van de door de rechtbank benoemde deskundige, waarin de deskundige heeft opgeschreven dat de SOLK-problematiek bij eiser gevormd wordt door cognitief-emotionele sensitisatie bij minder effectieve coping met stress en problemen. Bij sensitisatie is het zenuwstelsel overgevoelig geraakt voor pijn en andere prikkels (licht, geluid, temperatuur etc.). Dit is volgens eiser onvoldoende vertaald in de FML.
16. De rechtbank stelt vast dat de deskundige op pagina 27 van het rapport een opsomming heeft gemaakt van extra beperkingen die in de FML aangenomen moeten worden. Hij heeft een beperking ten aanzien van pijn en prikkels niet overgenomen. De rechtbank ziet in samenhang bezien met wat de deskundige vanaf pagina 24 van het rapport over de belastbaarheid van eiser heeft overwogen, geen aanleiding voor het oordeel dat deze opsomming niet volledig zou zijn. Hierbij wordt betrokken dat de door de deskundige opgenomen passages, waarnaar eiser verwijst, te algemeen geformuleerd zijn en niet specifiek op de persoon van eiser is toegespitst. De rechtbank leidt daar daarom uit af dat de deskundige van oordeel is geweest dat eiser naast de koude geen verdere beperkingen heeft op het gebied van pijn en prikkels. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Tillen
17. Eiser voert aan dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de door de deskundige aangenomen beperking ten aanzien van het veelvuldig bovenhands tillen niet heeft overgenomen in de FML.
18. De rechtbank stelt vast dat eiser licht beperkt is geacht ten aanzien van tillen of dragen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de FML toegelicht dat het volgens de deskundige gaat om een beperking voor veelvuldig bovenhands tillen. Dit wordt in beginsel niet bedoeld bij dit item, maar de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft dit conform het deskundigenrapport wel vastgelegd, zodat de arbeidsdeskundige dit kan meenemen bij de functieduiding. De rechtbank concludeert dat hiermee de beperking met deze toelichting is overgenomen. De beroepsgrond slaagt niet.

Beperkingen ten aanzien van het persoonlijk functioneren

19. Eiser voert verder aan dat er meer beperkingen aangenomen moeten worden ten aanzien van het persoonlijk en sociaal functioneren. Nader onderzoek door een specialist op dit gebied, een psychiater, is nodig om een reële inschatting te kunnen maken.
20. De deskundige concludeert in zijn rapport dat er bij eiser geen sprake is van psychopathologie op basis waarvan psychische arbeidsbeperkingen kunnen worden aangenomen. Vanwege de minder effectieve coping met spanning en emoties moeten er volgens de deskundige wel beperkingen worden gesteld ten aanzien van het werken met tijdsdruk, conflicthantering en leidinggevende aspecten. De deskundige verklaart verder dat er eerder terecht een beperking ten aanzien van veiligheidsrisico is vastgesteld.
21. De deskundige heeft zijn conclusies over de beperkingen ten aanzien van persoonlijk functioneren op zorgvuldige wijze bereikt en inzichtelijk gemotiveerd. De rechtbank volgt dan ook het oordeel van de deskundige. Eiser heeft geen nadere medische informatie overgelegd waaruit blijkt dat hij meer beperkt is dan de deskundige op dit vlak heeft aangenomen. De rechtbank ziet geen aanleiding om een psychiater als deskundige te benoemen. Het verzoek wordt afgewezen.
Het arbeidskundig onderzoek
22. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft naar aanleiding van de aangepaste FML van 21 januari 2021 opnieuw het arbeidsongeschiktheidspercentage voor de WIA-uitkering van eiser vastgesteld per 30 oktober 2018. Eiser is vervolgens 34,39% arbeidsongeschikt geacht.
23. Eiser heeft ter zitting aangevoerd dat in de FML een toelichting is opgenomen ten aanzien van hoog handelingstempo, te weten dat eiser een deadline of productiepiek enkele keren per dag aankan. De geduide functies, die plaatsvinden in fabrieken, zijn op dit vlak niet geschikt. Ook zijn de functies niet geschikt vanwege de beperking ten aanzien van leidinggevende aspecten.
24. De rechtbank overweegt dat, hoewel verweerder op zitting niet kon verduidelijken waarom de verzekeringsarts bezwaar en beroep de toelichting ten aanzien van het handelingstempo had opgenomen, voor de geduide functies volgens het Resultaat functiebeoordeling op dit beoordelingspunt geen sprake is van een kenmerkende belasting. Ook ten aanzien van het beoordelingspunt leidinggevende aspecten is geen sprake van een kenmerkende belasting. Gelet hierop blijft de belasting wat betreft deze punten binnen de voor eiser vastgestelde belastbaarheid. De beroepsgrond slaagt niet.
25. Eiser voert verder aan dat hij de functie Inline Controleur, SBC-code 267060 niet kan verrichten, omdat hij beperkt is ten aanzien van conflicthantering en in deze functie conflicten kunnen voorkomen.
26. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep verklaart in het aanvullend rapport van
16 februari 2021 dat onenigheid en discussies met collega’s uit de productie, kwaliteit of leidinggevende wel voorkomt in de functie van Inline Controleur. Dergelijke conflicten tussen werknemers/collega’s zijn echter niet agressief en discussies over werk hoeven niet onredelijk te zijn. Het valt dan ook binnen de kaders van het normale dagelijkse leven. Gelet op de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de aangepaste FML opgenomen beperking ten aanzien van conflicten die groter zijn dan het normale dagelijkse leven, heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd dat de functie past binnen de voor eiser geldende beperking. De beroepsgrond slaagt niet.
27. Tegen de arbeidskundige beoordeling heeft eiser verder geen beroepsgronden naar voren gebracht, anders dan dat hij de functies om medische redenen niet kan verrichten. Uitgaande van de juistheid van de door verweerder bij eiser aangenomen beperkingen, bestaat er geen aanleiding om te twijfelen aan de geschiktheid van de geduide functies. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn aanvullend rapport van 16 februari 2021 per functie heeft gemotiveerd waarom de belastbaarheid van eiser niet wordt overschreden.
Conclusie
28. Gelet op het voorgaande heeft verweerder de WIA-uitkering van eiser terecht beëindigd met ingang van 30 oktober 2018, omdat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt geacht.
29. Het bestreden besluit is, gelet op de aangepaste FML pas in beroep voorzien van een toereikende medische onderbouwing. Daarom berust het bestreden besluit niet op een deugdelijke motivering. Dit besluit is dan ook in zoverre in strijd met het bepaalde in artikel 7:12 van de Awb. Het is echter niet aannemelijk dat eiser daardoor is benadeeld. Ook als dit gebrek zich niet zou hebben voorgedaan, zou een besluit met gelijke uitkomst zijn genomen, omdat eiser op basis van de nader vastgestelde beperkingen minder dan 35% arbeidsongeschikt blijft. De rechtbank ziet daarom aanleiding om dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb te passeren. Het beroep is ongegrond.
30. De toepassing van artikel 6:22 van de Awb vormt aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten die eiser in beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 2.618 (1 punt voor het beroepschrift, 2 punten voor de zittingen bij de rechtbank en 0,5 punt voor het indienen van de schriftelijke zienswijze, met een waarde per punt van € 748,-).
31. De rechtbank ziet ook aanleiding om verweerder de kosten te laten vergoeden voor de werkzaamheden van de door eiser ingeschakelde deskundigen van Expertise Instituut voor het opstellen van het expertiserapport van 20 november 2020. Verweerder heeft zich op zitting ook bereid verklaard tot vergoeding hiervan. Deze kosten stelt de rechtbank vast aan de hand van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb), gelezen in verband met artikel 8:36, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht en met overeenkomstige toepassing van het bepaalde in de Wet tarieven in strafzaken en het Besluit tarieven in strafzaken 2003. Dit betekent dat een tarief van ten hoogste € 129,63 per uur voor vergoeding in aanmerking komt. De rechtbank stelt de vergoeding aan de hand van het door de deskundige bepaalde tarief vast op 11 x € 126,- zijnde € 1.386. Inclusief 21% btw is dit € 1.677,06. Ook dient verweerder het bedrag van € 85,06 vanwege het opvragen van medische informatie te vergoeden. Daarnaast zal de rechtbank bepalen dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht dient te vergoeden.
32. De rechtbank stelt de administratiekosten van € 165,- gelijk met kosten die betrekking hebben op de secretariële ondersteuning. Deze kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 24 december 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BG8372.
33. De rechtbank ziet ook geen aanleiding om verweerder het bedrag van € 435,60 voor het aanvullend rapport van 13 januari 2021 te laten vergoeden. Uit wat hiervoor is overwogen, volgt dat de rechtbank geen aanleiding heeft gezien om het bestreden besluit op basis van dit aanvullend rapport te vernietigen.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser van € 4.380,12 (€ 2.618 + € 1.677,06 + € 85,06);
  • bepaalt dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 47,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M.H. van Ek, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Belhadi, griffier. De beslissing is uitgesproken op 5 juli 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.