ECLI:NL:CRVB:2024:2129

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 november 2024
Publicatiedatum
13 november 2024
Zaaknummer
23/2619 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering toekenning Wajong-uitkering op basis van niet-duurzaam arbeidsvermogen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 november 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de weigering van haar Wajong-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante, geboren op [geboortedatum] 2002, stelde dat zij op haar achttiende verjaardag duurzaam niet over arbeidsvermogen beschikte, maar de Raad oordeelde dat deze situatie niet duurzaam was. De Raad volgde de conclusie van het Uwv dat er mogelijkheden zijn voor appellante om haar belastbaarheid en arbeidsvermogen in de toekomst te verbeteren. De rechtbank Rotterdam had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, en de Raad bevestigde deze uitspraak. De Raad oordeelde dat het Uwv aannemelijk had gemaakt dat de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie bij appellante zich konden ontwikkelen, en dat het ontbreken van arbeidsvermogen op de datum in geding niet duurzaam was. De Raad benadrukte dat de beoordeling van duurzaamheid van arbeidsvermogen afhankelijk is van de kansen op verbetering en dat het Uwv niet hoeft te bewijzen dat appellante in de toekomst arbeidsvermogen zal hebben, maar wel moet aantonen dat er mogelijkheden tot ontwikkeling zijn. De uitspraak bevestigt de weigering van de Wajong-uitkering en appellante krijgt geen vergoeding voor proceskosten.

Uitspraak

23/2619 WAJONG
Datum uitspraak: 7 november 2024
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 1 augustus 2023, 22/3262 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd appellante een Wajong-uitkering toe te kennen. Volgens appellante beschikte zij op [geboortedatum] 2020 (de dag dat zij achttien jaar is geworden) duurzaam niet over arbeidsvermogen en had zij om die reden als jonggehandicapte moeten worden aangemerkt. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht heeft geweigerd appellante een Wajong-uitkering toe te kennen.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. E. Kafa, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 26 september 2024. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Kafa. Het Uwv heeft zich door middel van beeldbellen laten vertegenwoordigen door J.C. Geldof.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante, geboren op [geboortedatum] 2002, heeft met een door het Uwv op 7 april 2021 ontvangen formulier een aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) ingediend. Daarbij is vermeld dat appellante onder meer psychische klachten en epilepsie heeft. Bij de aanvraag is informatie gevoegd van de huisarts, van een GZ-psycholoog van MFC De Paladijn (Yulius) en van een kinderpsychiater. Het Uwv heeft vervolgens een verzekeringsgeneeskundig en arbeidsdeskundig onderzoek verricht, waarna geconcludeerd is dat bij appellante op haar achttiende verjaardag sprake is van beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek en zij geen arbeidsvermogen heeft, maar dat deze situatie niet duurzaam is. Met een besluit van 14 juli 2021 heeft het Uwv geweigerd appellante een Wajong-uitkering toe te kennen.
1.2.
Bij besluit van 3 juni 2022 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank geoordeeld dat zowel door de verzekeringsarts bezwaar en beroep als de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep uitvoerig is gemotiveerd waarom het ontbreken van arbeidsvermogen niet duurzaam is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voor wat betreft de stelling dat appellante is uitbehandeld, inzichtelijk uitgelegd dat uit informatie van de behandelend sector is gebleken dat het meerdere malen niet komen opdagen bij behandelingen, het op eigen gelegenheid stoppen met medicatie en telefonische en mailbereikbaarheid bij herhaling onvoldoende blijken te zijn om appellante adequaat te kunnen behandelen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft verder navolgbaar gemotiveerd uiteengezet dat appellante met een actieve strategie (om met de (mentale) problematiek om te gaan) en met behulp van adequate psychologische interventies bekwaamheden kan ontwikkelen. Hiermee zal de belastbaarheid en vervolgens het arbeidsvermogen naar verwachting toenemen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op inzichtelijke wijze toegelicht dat appellante arbeidsvermogen kan ontwikkelen. Verder heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep inzichtelijk geconcludeerd dat appellante weliswaar een taak zou kunnen uitvoeren in een arbeidsorganisatie maar dat zij vooralsnog niet over basale werknemersvaardigheden beschikt. Hij wijst erop dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep aangeeft dat met behulp van adequate medische interventies de belastbaarheid in de nabije toekomst kan verbeteren en dat daardoor ook de beperkingen van appellante kunnen verbeteren. Zij kan in dat geval beter in staat zijn om prioriteiten te stellen en haar aandacht te richten. Hierdoor kan zij alsnog basale werknemersvaardigheden ontwikkelen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep hebben hiermee uitvoerig gemotiveerd waarom het ontbreken van arbeidsvermogen niet duurzaam is en dat op termijn de belastbaarheid van appellante kan toenemen.
Het hoger beroep van appellante
3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante heeft tegen die uitspraak aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat appellante arbeidsvermogen kan ontwikkelen. Appellante heeft van jongs af aan medische aandoeningen. Zij heeft hiervoor diverse behandelingen gehad bij onder andere een kinderpsychiater, RIAGG en Yulius. Geen van de behandelingen heeft tot een verbetering van haar situatie geleid. Zij is als het ware dan ook uitbehandeld. Dat appellante meerdere keren afspraken zou hebben afgezegd, op eigen gelegenheid zou zijn gestopt met medicatiegebruik en zowel telefonisch als via de e-mail onbereikbaar zou zijn, verandert niets aan het feit dat zij blijvend geen arbeidsvermogen heeft. Andere behandelingen heeft zij afgemaakt en deze hebben weinig aan haar situatie veranderd. Hieruit kan worden geconcludeerd dat er geen verbetering van functioneren verwacht kan worden.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering van de Wajong-uitkering in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. De wettelijke regels en beleidsregels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.1.
Niet in geschil is dat appellante op [geboortedatum] 2020 geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie (arbeidsvermogen) heeft omdat zij voldoet aan de voorwaarde dat zij niet over basale werknemersvaardigheden beschikt. Partijen zijn verdeeld over de vraag of het ontbreken van arbeidsvermogen duurzaam is.
4.2.
De beoordeling van de duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen betreft een inschatting van de kansen op verbetering van de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie. Duurzaamheid op grond van de Wajong wordt aangenomen in een situatie waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet meer kunnen ontwikkelen. [1] Gelet op de wetsgeschiedenis is hiervan sprake als een betrokkene geen enkel perspectief meer heeft op ontwikkeling en herstel is uitgesloten. [2] Als het Uwv stelt dat duurzaamheid ontbreekt, hoeft het Uwv niet te onderbouwen dat een betrokkene in de toekomst zal beschikken over arbeidsvermogen. Het Uwv moet in zo’n geval wel aannemelijk maken dat de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich in de toekomst op een dusdanige wijze kunnen ontwikkelen dat niet uitgesloten is dat op termijn arbeidsvermogen zal kunnen ontstaan. Daarbij zijn van belang de bij betrokkene bestaande mogelijkheden tot verbetering van belastbaarheid, verdere ontwikkeling en toename van bekwaamheden. Anders dan bij een arbeidsongeschiktheidsbeoordeling op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen [3] kan in een situatie waarbij op lange termijn slechts een geringe kans op herstel bestaat, voor de toepassing van de Wajong (vooralsnog) geen duurzaamheid worden aangenomen. In een situatie waarin het arbeidsvermogen tijdelijk ontbreekt wordt voor de toepassing van de Wajong de duurzaamheid na een periode van tien jaar alsnog verondersteld aanwezig te zijn. [4]
4.3.
Het Uwv hanteert bij de beoordeling van de duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen een beoordelingskader, dat is opgenomen in Bijlage 1 van het ‘Compendium Participatiewet’. Volgens het beoordelingskader spreekt de verzekeringsarts zich uit over de ontwikkeling van de mogelijkheden van betrokkene, uitgaande van de medische situatie zoals die is op het moment waarop de beoordeling betrekking heeft. In het beoordelingskader is een stappenplan (zie bijlage) opgenomen voor het onderzoek van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige naar de vraag of bij een betrokkene al dan niet sprake is van het duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen. Voor zover de verzekeringsarts, overeenkomstig het stappenplan, niet zelfstandig over het duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen kan besluiten, spreken verzekeringsarts en arbeidsdeskundige zich gezamenlijk uit over de te verwachten ontwikkeling van betrokkene en of die al dan niet tot arbeidsvermogen kan leiden.
4.4.
Met inachtneming van het vorenstaande kan de rechtbank worden gevolgd in haar oordeel dat het Uwv aannemelijk heeft gemaakt dat het op [geboortedatum] 2020 niet uitgesloten was dat de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie bij appellante zich konden ontwikkelen.
4.5.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd is een herhaling van wat zij in beroep naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft deze gronden afdoende besproken in de aangevallen uitspraak en genoegzaam gemotiveerd waarom deze niet leiden tot een vernietiging van het bestreden besluit. Appellante heeft in hoger beroep geen wezenlijk nieuwe of andere gronden naar voren gebracht of redenen vermeld waarom de rechtbank tot een ander oordeel had moeten komen. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat het Uwv aannemelijk heeft gemaakt dat het ontbreken van arbeidsvermogen op de datum in geding niet duurzaam was. Ook de overwegingen die daaraan ten grondslag zijn gelegd worden onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.6.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voldoende concreet toegelicht dat natuurlijke groei voor wat betreft de verstandelijke beperking, en een actieve coping-strategie en adequate psychologische interventies voor de overige aandoeningen kunnen leiden tot het ontwikkelen van bekwaamheden, waardoor de belastbaarheid van appellante in de nabije toekomst kan gaan toenemen en haar arbeidsvermogen zal toenemen. Uit de medische stukken is niet gebleken dat appellante niet meer behandelbaar is. Integendeel, uit de brief van haar huisarts van 10 maart 2023 blijkt dat appellante in juni 2022 is verwezen naar de GGZ voor behandeling van haar klachten en dat zij op de wachtlijst voor behandeling staat. In de brief is vermeld dat bij de intake PTSS, een persoonlijkheidsstoornis en een verstandelijke beperking zijn gediagnosticeerd en appellante daarvoor in de toekomst behandeling hoopt te krijgen. Op de zitting bij de Raad heeft appellante verklaard dat – hoewel het niet goed met haar gaat – zij momenteel een EMDR-behandeling voor haar psychische klachten volgt.
4.7.
Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht het Uwv gevolgd in zijn standpunt dat het ontbreken van arbeidsvermogen van appellante op [geboortedatum] 2020 niet duurzaam was en appellante daarom niet als jonggehandicapte is aan te merken.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.F.E. van Olden-Smit als voorzitter en M.E. Fortuin en L.A. Kjellevold in tegenwoordigheid van S.S. Blok als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 november 2024.
(getekend) C.F.E. van Olden-Smit
(getekend) S.S. Blok

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong
Jonggehandicapte is de ingezetene die:
a. op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft;
b. na de in onderdeel a bedoelde dag als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en in het jaar, onmiddellijk voorafgaand aan de dag waarop dit is ingetreden, gedurende ten minste zes maanden studerende was.
Artikel 1a:1, vierde lid, van de Wajong
Onder duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben wordt in dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen de situatie verstaan waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet kunnen ontwikkelen.
Beoordelingskader uit Bijlage 1 van het ‘Compendium Participatiewet’
“Stap 1 - voor de verzekeringsarts
De verzekeringsarts stelt vast of er sprake is van een progressief ziektebeeld.
Als het antwoord bevestigend is, ontbreekt het arbeidsvermogen duurzaam. De beoordeling is afgerond.
Stap 2 - voor de verzekeringsarts
De verzekeringsarts stelt vast of de situatie van cliënt aan beide volgende voorwaarden voldoet:
* er is sprake van een stabiel ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden;
* de aandoening is zodanig ernstig dat geen enkele toename van bekwaamheden mag worden verwacht.
Als aan deze beide voorwaarden wordt voldaan, ontbreekt het arbeidsvermogen duurzaam. De beoordeling is afgerond.
Stap 3 - voor de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige samen
De verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige stellen in gezamenlijk overleg vast of het ontbreken van arbeidsvermogen van de cliënt duurzaam is. Zij betrekken daarbij ten minste de volgende aspecten in onderlinge samenhang:
* het al dan niet ontbreken van mogelijkheden ter verbetering van de belastbaarheid;
* het al dan niet ontbreken van mogelijkheden tot verdere ontwikkeling;
* het al dan niet ontbreken van mogelijkheden tot toename van bekwaamheden.
Op grond van hun gezamenlijk overleg concluderen de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige of het arbeidsvermogen al dan niet duurzaam ontbreekt. De beoordeling is afgerond.

Voetnoten

1.Artikel 1a:1, vierde lid, van de Wajong.
2.Kamerstukken II 2011/12, 33 161, nr. 3 onder 5.1.
3.Artikel 4, derde lid, van de Wet WIA.
4.Artikel 1a:1, derde lid, van de Wajong.