ECLI:NL:CRVB:2024:212

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 januari 2024
Publicatiedatum
6 februari 2024
Zaaknummer
22/2739 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van bijzondere bijstand voor dieetkosten en het vertrouwensbeginsel

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 januari 2024 uitspraak gedaan over de afwijzing van een aanvraag voor bijzondere bijstand voor dieetkosten door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. Appellante, die sinds 22 augustus 2019 bijstand ontvangt op grond van de Participatiewet, had eerder bijzondere bijstand voor dieetkosten ontvangen op basis van een medisch advies van de GGD. Echter, na nieuwe aanvragen in 2021 concludeerden GGD-artsen dat er geen medische noodzaak was voor extra dieetkosten, wat leidde tot de afwijzing van de aanvragen door het college.

Appellante stelde dat zij op basis van een eerder advies van de GGD mocht vertrouwen op toekenning van de bijstand voor de duur van drie jaar. De Raad oordeelde echter dat er geen toezegging was gedaan die dit vertrouwen rechtvaardigde. De Raad volgde het standpunt van de rechtbank dat de afwijzing van de aanvraag terecht was, omdat appellante niet had aangetoond dat zij om medische redenen op een dieet was aangewezen dat meerkosten met zich meebracht. De Raad bevestigde dat het college zich mocht baseren op de latere adviezen van de GGD, die op zorgvuldige wijze tot stand waren gekomen.

De uitspraak benadrukt het belang van het vertrouwensbeginsel en de noodzaak voor aanvragers om aannemelijk te maken dat zij voldoen aan de voorwaarden voor bijzondere bijstand. De Raad concludeerde dat het hoger beroep van appellante niet slaagde en dat de afwijzing van de aanvraag in stand bleef. Appellante kreeg geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht werd niet teruggegeven.

Uitspraak

22/2739 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 1 augustus 2022, 22/2503 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
Datum uitspraak: 22 januari 2024

PROCESVERLOOP

Met een besluit van 14 januari 2020 heeft het college de aanvraag van appellante om bijzondere bijstand voor dieetkosten afgewezen. Appellante heeft daartegen bezwaar gemaakt maar het college is met een besluit van 20 mei 2020 (bestreden besluit) bij de afwijzing van de aanvraag gebleven. Appellante heeft tegen dat besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep ongegrond verklaard.
Namens appellante heeft mr. A. el Idrissi, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 11 december 2023. Voor appellante is mr. El Idrissi verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R. Duivenvoorde.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

In deze zaak gaat het om de vraag of het college terecht de aanvraag van appellante om bijzondere bijstand voor dieetkosten heeft afgewezen. Volgens appellante mocht zij er, op basis van een eerder medisch advies dat tot toekenning van bijzondere bijstand voor dieetkosten heeft geleid, op vertrouwen dat zij ook nu weer recht heeft op bijzondere bijstand. Verder stelt appellante dat er een medische noodzaak is voor het dieet. Net als de rechtbank volgt de Raad het standpunt van appellante niet.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante ontvangt vanaf 22 augustus 2019 bijstand op grond van de Participatiewet (PW).
1.2.
In het kader van een aanvraag van appellante van 23 augustus 2019 om bijzondere bijstand voor dieetkosten heeft een arts van het team Sociaal Medische Advisering van de Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGDarts) in een advies van 14 oktober 2019 geconcludeerd dat appellante door medische omstandigheden extra dieetkosten heeft. Het college heeft op basis van dit advies met een besluit van 30 oktober 2019 bijzondere bijstand voor dieetkosten aan appellante toegekend.
1.3.
Naar aanleiding van nieuwe aanvragen van appellante van 1 februari 2021 en 4 mei 2021 om bijzondere bijstand voor dieetkosten heeft een GGD-arts opnieuw onderzoek verricht. In de adviezen van 9 april 2021 en 25 juni 2021 heeft deze arts geconcludeerd dat er geen medische noodzaak bestaat voor de gevraagde extra dieetkosten. Op basis van deze adviezen heeft het college de aanvragen van appellante om bijzondere bijstand met besluiten van 15 april 2021 en 30 juni 2021 afgewezen.
1.4.
Appellante heeft op 24 augustus 2021 opnieuw bijzondere bijstand aangevraagd voor dieetkosten.
1.5.
Met het besluit van 14 januari 2022, na bezwaar gehandhaafd met het bestreden besluit, heeft het college de aanvraag om bijzondere bijstand voor dieetkosten afgewezen. Aan deze besluitvorming heeft het college ten grondslag gelegd dat geen sprake is van een medische noodzaak voor de kosten van een dieet. Het college baseert zich daarbij op de adviezen van de GGD-arts van 9 april 2021 en 25 juni 2021.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
Het standpunt van appellante
3. Appellante is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat zij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. De wettelijke regels en beleidsregels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Beroep op het vertrouwensbeginsel
4.1.1. Appellante heeft aangevoerd dat uit het advies van 14 oktober 2019 blijkt dat de GGDarts te kennen heeft gegeven dat zij in ieder geval de komende drie jaren aanspraak kan maken op bijzondere bijstand voor dieetkosten. Appellante mocht er daarom op vertrouwen dat zij bij haar aanvraag van 24 augustus 2021 recht had op bijzondere bijstand voor deze kosten. Dit beroep van appellante op het vertrouwensbeginsel slaagt niet.
4.1.2. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is vereist dat de betrokkene aannemelijk maakt dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en, zo ja, hoe het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen. Dit volgt uit vaste rechtspraak. [1]
4.1.3. In het advies van 14 oktober 2019 heeft de GGD-arts vermeld dat appellante op grond van medische omstandigheden extra dieetkosten heeft. De GGD-arts heeft geadviseerd om de bijzondere bijstand jaarlijks toe te kennen en na drie jaar een herbeoordeling te laten plaatsvinden.
4.1.4. In het advies is, anders dan appellante stelt, slechts geconcludeerd dat er op dat moment een medische indicatie was voor extra dieetkosten. Verder heeft de GGD-arts geadviseerd na drie jaar een herbeoordeling te laten plaatsvinden. Daarmee is geen toezegging of uitlating gedaan of een gedraging verricht waaruit appellante kon en mocht afleiden dat zij voor de duur van drie jaar aanspraak kon maken op bijzondere bijstand voor dieetkosten. Al om deze reden kon appellante niet het gerechtvaardigde vertrouwen hebben dat het college bijzondere bijstand voor dieetkosten zou toekennen.
Noodzakelijkheid van dieetkosten
4.2.1. Bij de toepassing van artikel 35, eerste lid, van de PW moet eerst worden beoordeeld of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval van de betrokkene noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Ten slotte moet worden beoordeeld of de kosten kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, de individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm.
4.2.2. Op grond van artikel 5.3, eerste lid, van de Beleidsregels bijzondere bijstand Rotterdam 2019 kan het college bijzondere bijstand verlenen voor dieetkosten indien een belanghebbende om medische redenen is aangewezen op een bepaald dieet en dat dieet meerkosten meebrengt.
4.2.3. Degene die een aanvraag doet om bijzondere bijstand moet aannemelijk maken dat wordt voldaan aan de voorwaarden voor toekenning van die bijstand. Dit is vaste rechtspraak. [2]
4.2.4. Appellante stelt dat er een medische noodzaak voor extra dieetkosten is. De GGD-arts gaat er in de adviezen van 9 april 2021 en 25 juni 2021 ten onrechte van uit dat geen sprake is van een voedselallergie of dieetadvies. Appellante heeft in dit verband verwezen naar medische stukken die zij heeft overgelegd. Verder heeft het college onvoldoende gemotiveerd waarom is afgeweken van het advies van 14 oktober 2019. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4.2.5. Een bijstandverlenende instantie mag zich bij zijn besluitvorming baseren op concrete adviezen van deskundige instellingen als de GGD. In dat kader moet de bijstandverlenende instantie zich ervan vergewissen of het advies op een zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, of het geen onjuistheden bevat en of het deugdelijk is gemotiveerd.
4.2.6. Er bestaat, ook op basis van wat appellante heeft aangevoerd, geen aanleiding te concluderen dat de GGD-adviezen van 9 april 2021 en 25 juni 2021 niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, dat ze onjuistheden bevatten of ondeugdelijk zijn gemotiveerd. Het college is afgeweken van het advies van 14 oktober 2019 vanwege de latere adviezen uit 2021. Anders dan waarvan appellante lijkt uit te gaan stond het het college vrij om in het kader van de nieuwe aanvragen van appellante om bijzondere bijstand voor dieetkosten opnieuw om advies te vragen bij de GGD. Bij de beoordeling van de thans aan de orde zijnde aanvraag mocht het college zich op die latere adviezen baseren. De GGD-arts heeft bij het opstellen van die adviezen informatie van de diëtist en dermatoloog van appellante betrokken. Uit de informatie van de dermatoloog van 22 januari 2021 en 15 april 2021 blijkt dat appellante contactallergieën heeft. Volgens de informatie van de diëtist van 23 juni 2021 zijn deze allergieën voornamelijk dermatologisch van aard en heeft de diëtist met appellante besproken dat zij voor deze allergieën geen dieetkostenvergoeding kan krijgen. Uit deze informatie van de diëtist en de dermatoloog kan niet worden opgemaakt dat appellante om medische redenen is aangewezen op een dieet dat meerkosten meebrengt.
4.2.7. Het lag op de weg van appellante om bij haar aanvraag van 24 augustus 2021 aannemelijk te maken dat zij om medische redenen op een specifiek dieet is aangewezen dat meerkosten meebrengt. Dit heeft zij niet gedaan. Uit de informatie die appellante in hoger beroep over haar allergieën heeft overgelegd blijkt weliswaar dat zij onder meer allergieën heeft voor twee stoffen die ook voorkomen als conserveringsmiddel in voedingsmiddelen, maar ook hieruit blijkt niet dat zij wegens deze allergieën een specifiek dieet moet volgen dat meerkosten met zich brengt.

Conclusie en gevolgen

4.3.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de afwijzing van de aanvraag in stand blijft.
5. Appellante krijgt daarom geen vergoeding voor haar proceskosten. Zij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak
Deze uitspraak is gedaan door J.J. Janssen, in tegenwoordigheid van M. Ramanand als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 januari 2024.
(getekend) J.J. Janssen
(getekend) M. Ramanand

Bijlage: voor deze uitspraak relevante wet- en regelgeving

Artikel 35, eerste lid, van de Participatiewet
Onverminderd paragraaf 2.2, heeft de alleenstaande of het gezin recht op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, bedoeld in artikel 36, de studietoeslag, bedoeld in artikel 36b, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn. Het college bepaalt het begin en de duur van de periode waarover het vermogen en het inkomen in aanmerking wordt genomen.
Artikel 5.3 van de Beleidsregels bijzondere bijstand Rotterdam 2019
1. Het college kan aan een belanghebbende bijzondere bijstand verlenen voor dieetkosten indien belanghebbende om medische redenen is aangewezen op een bepaald dieet en de kosten van dat dieet meerkosten met zich meebrengen.
2.Het college stelt het recht en de hoogte van de bijzondere bijstand vast op basis van een deskundigenadvies.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 4 maart 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:559.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 8 augustus 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3059.