Uitspraak
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
Inleiding
Het oordeel van de Raad
eventueelaan de orde kan zijn.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak staat de vraag centraal of het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) terecht heeft besloten om niet over te gaan tot volledige kwijtschelding van de terugvordering van de Ziektewet (ZW)-uitkering aan appellant. Appellant stelt dat hij voldoet aan de voorwaarden voor kwijtschelding en dat het Uwv onjuiste informatie heeft verstrekt. De Raad voor de Rechtspraak oordeelt echter dat het Uwv voldoende redenen heeft om slechts een gedeeltelijke kwijtschelding toe te staan. De Raad wijst erop dat appellant vanaf 2013 een ZW-uitkering heeft ontvangen, maar na zijn hersteldverklaring in oktober 2013, onterecht ZW-uitkering heeft ontvangen naast een Werkloosheidswet (WW)-uitkering. Het Uwv heeft in 2014 een terugvordering ingesteld van € 9.716,86, maar appellant heeft tot 2021 geen aflossingscapaciteit gehad. In 2024 heeft het Uwv besloten om de helft van de terugvordering kwijt te schelden, maar appellant is van mening dat de volledige terugvordering kwijtgescholden had moeten worden. De Raad oordeelt dat het Uwv op goede gronden heeft afgezien van volledige kwijtschelding, omdat appellant niet voldoet aan de voorwaarden van de ZW. De Raad vernietigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep tegen het bestreden besluit van het Uwv gegrond, maar wijst het verzoek om volledige kwijtschelding af. De Raad veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant.