ECLI:NL:CRVB:2024:2110

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 oktober 2024
Publicatiedatum
12 november 2024
Zaaknummer
23/2559 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om verhoging dagloon voor vrijwillige ZW- en WIA-verzekering

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de afwijzing van het verzoek om haar dagloon voor de vrijwillige Ziektewet (ZW) en Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) te verhogen naar € 196,-. De Centrale Raad van Beroep heeft op 29 oktober 2024 uitspraak gedaan. De Raad oordeelt dat tijdens een lopende uitkering of aanvraag tot uitkering op grond van een vrijwillig afgesloten verzekering het verzekerde dagloon niet kan worden aangepast. Appellante heeft een beroep gedaan op het vertrouwensbeginsel, maar dit werd verworpen. De Raad concludeert dat het Uwv terecht het verzoek van appellante heeft afgewezen, omdat het dagloon niet kan worden gewijzigd tijdens ziekte. De rechtbank Gelderland had eerder het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, en deze uitspraak is door de Centrale Raad van Beroep bevestigd. Appellante krijgt geen vergoeding voor proceskosten en griffierecht.

Uitspraak

23/2559 WIA
Datum uitspraak: 29 oktober 2024
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 2 augustus 2023, 23/952 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht het verzoek van appellante om haar dagloon voor de vrijwillige ZW- en WIA-verzekering te verhogen naar € 196,- heeft afgewezen. Appellante heeft een beroep gedaan op het vertrouwensbeginsel. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.

PROCESVERLOOP

Appellante heeft hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Partijen hebben nadere stukken ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 23 april 2024. Appellante is via videobellen verschenen. Het Uwv heeft zich via videobellen laten vertegenwoordigen door mr. M. Sluijs.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante werkt als zelfstandige. Het Uwv heeft appellante per 1 oktober 2010 toegelaten tot de vrijwillige verzekering voor de Ziektewet (ZW) en de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Daarbij heeft het Uwv aan appellante de voorwaarden van de vrijwillige verzekering toegestuurd.
1.2.
Het Uwv heeft appellante met ingang van 25 april 2017 een WGA-uitkering op grond van de Wet WIA toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65% en een verzekerd WIA-dagloon van € 140,84.
1.3.
Naar aanleiding van een melding van appellante dat zij met ingang van 12 oktober 2020 ziek is, heeft het Uwv haar vanaf 14 oktober 2020 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend, gebaseerd op een verzekerd geïndexeerd dagloon van € 145,47. Het Uwv heeft in een besluit van 23 augustus 2021 de ZW-uitkering van appellante van 18 november 2019 tot en met 2 december 2019 verlaagd in verband met inkomsten van appellante die in die periode gemiddeld € 196,86 per dag waren.
1.4.
Appellante heeft met een wijzigingsformulier het Uwv op 7 oktober 2021 gevraagd om het dagloon voor de WIA- en de ZW-verzekering met ingang van 1 januari 2022 te verhogen naar € 196,-. Bij besluit van 11 oktober 2021 heeft het Uwv dit verzoek afgewezen. Daarbij is vermeld dat appellante arbeidsongeschikt is en dat tijdens een lopende uitkering of aanvraag tot uitkering op grond van een vrijwillig afgesloten verzekering het verzekerde dagloon voor de Ziektewet en de WIA niet kan worden aangepast.
1.5.
Met een wijzigingsformulier heeft appellante het Uwv op 12 december 2021 opnieuw verzocht om het dagloon voor de WIA-verzekering met ingang van 1 januari 2022 te wijzigen in € 196,-, nu onder verwijzing naar het besluit van 23 augustus 2021.
1.6.
Bij besluit van 13 december 2021 heeft het Uwv het dagloon voor de vrijwillige WIA- en ZW-verzekering met ingang van 1 januari 2022 vastgesteld op € 196,-, omdat appellante heeft doorgegeven dat haar inkomsten zijn gewijzigd. Daarbij heeft het Uwv vermeld:
“Wordt u ziek voordat het gewijzigde dagloon ingaat? Dan baseren wij de uitkering op uw huidige (ongewijzigde) dagloon.”.
1.7.
Bij besluit van 6 januari 2022 heeft het Uwv het dagloon van de vrijwillige WIA- en ZW-verzekering vanaf 1 januari 2022 geïndexeerd vastgesteld op € 147,93. In dit besluit heeft het Uwv vermeld dat met het besluit van 13 december 2021 het dagloon ten onrechte is gewijzigd omdat tijdens ziekte het dagloon niet kan worden gewijzigd.
1.8.
Per 9 oktober 2022 is na 104 weken ziekteverzuim het recht op ZW-uitkering van appellante beëindigd. Bij besluit van 15 november 2022 heeft het Uwv appellante per 12 oktober 2020 80 tot 100% arbeidsongeschikt geacht en de WIA-uitkering per 1 januari 2021 gewijzigd vastgesteld. Het dagloon is daarbij vastgesteld op € 152,92. In verband met het ziekengeld en inkomsten uit zelfstandige arbeid heeft het Uwv bepaald dat de uitkering in afwachting van de gegevens van de Belastingdienst over 2021 en 2022 op nihil wordt gesteld tot 10 oktober 2022.
1.9.
Na ontvangst van het besluit van 15 november 2022 heeft appellante telefonisch contact opgenomen met het Uwv en is haar op 21 december 2022 een kopie van het besluit van 6 januari 2022 toegestuurd. Op 24 december 2022 heeft appellante bezwaar gemaakt tegen het besluit van 6 januari 2022. Zij heeft aangevoerd dat zij het besluit van 6 januari 2022 niet heeft ontvangen en dat zij pas met het besluit van 15 november 2022 er achter is gekomen dat de verhoging van haar dagloon was teruggedraaid.
1.10.
Bij besluit van 9 februari 2023 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 6 januari 2022 ongegrond verklaard. Appellante is in de verzekeringsvoorwaarden vrijwillige verzekeringen en in het besluit van 11 oktober 2021 erop gewezen dat het verzekerde dagloon voor de ZW en de Wet WIA niet kan worden aangepast bij een lopende uitkering of aanvraag tot uitkering op grond van een vrijwillige afgesloten verzekering. Appellante heeft vanaf 25 april 2017 recht op een WIA-uitkering en daarom is het verzoek tot verhoging van de daglonen volgens het Uwv op juiste gronden afgewezen.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft overwogen dat in artikel 4, tweede lid, van de Verzekeringsvoorwaarden WIA (binnenland) en artikel 4, tweede lid, van de Verzekeringsvoorwaarden ZW (binnenland) is bepaald dat tijdens een lopende uitkering of aanvraag tot uitkering op grond van een vrijwillig afgesloten ZW- of WIA-uitkering het verzekerde dagloon niet wordt aangepast. Het recht op WIA-uitkering is na 25 april 2017 niet (tijdelijk) stopgezet. Wel is deze uitkering door samenloop met ziekengeld en inkomsten uit zelfstandige arbeid gedurende meerdere periodes niet tot uitbetaling gekomen. Uit het dossier is niet gebleken dat appellante in een telefonisch contact met het Uwv haar WIA-uitkering heeft stopgezet of dat het Uwv een besluit heeft gestuurd aan appellante waarin de WIAuitkering is beëindigd. Daarom is de rechtbank ervan uitgegaan dat het recht op WIAuitkering na 25 april 2017 niet is beëindigd. De rechtbank heeft het beroep van appellante op het vertrouwensbeginsel verworpen. Hoewel het Uwv niet aannemelijk heeft kunnen maken dat het besluit van 6 januari 2022 is ontvangen, had appellante kunnen weten dat het besluit van 13 december 2021 niet correct was vanwege de afwijzing van de eerdere aanvraag tot verhoging van het dagloon met het besluit van 11 oktober 2021 en de inhoud van de Verzekeringsvoorwaarden ZW en Verzekeringsvoorwaarden WIA, die bij het besluit tot toelating tot de vrijwillige verzekeringen aan haar zijn toegestuurd.
Het standpunt van appellante
3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Zij heeft gesteld dat zij de WIA-uitkering telefonisch had stopgezet. Appellante heeft ter onderbouwing hiervan jaaropgaven van het Uwv over 2019, 2020 en 2021 overgelegd. Zij stelt verder dat als het Uwv haar tijdig had laten weten dat de verhoging van het dagloon ongedaan was gemaakt of haar verzoek had afgewezen, zij had kunnen doen wat nodig was om het dagloon te kunnen verhogen in verband met haar verdiensten over de afgelopen jaren. Zij had zich weer hersteld kunnen melden en kunnen afzien van het recht op WIA-uitkering. Volgens appellante had het Uwv in dat geval haar dagloon wel moeten verhogen per 1 januari 2022. Het Uwv is niet ingegaan deze grond. Appellante heeft benadrukt dat dit voor haar geen misbruik van de verzekering is omdat zij jarenlang hogere inkomsten heeft gehad en het dagloon daardoor al jarenlang niet klopte.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen. Het feit dat het voorschot op de WIA-uitkering in het verleden op nihil was gesteld, betekent niet dat het recht op WIAuitkering was beëindigd. Appellante heeft na afloop van de ZW-uitkering weer recht op een voorschot op haar WIA-uitkering
.Het Uwv heeft laten weten dat de WIA-uitkering over 2021 nog niet definitief is vastgesteld. Verder heeft het Uwv toegelicht dat een verschil in het aantal indexeringen per jaar ervoor zorgt dat het dagloon bij een lopende uitkering (tweejaarlijkse indexering) afwijkt van het verzekerde dagloon in de situatie dat er geen uitkering is (indexering een maal per jaar). Ter zitting heeft het Uwv naar voren gebracht dat appellante kon weten dat het besluit van 13 december 2021 niet klopte omdat in dit besluit het dagloon voor de vrijwillige verzekering was verhoogd, terwijl deze verhoging eerder was geweigerd. Volgens het Uwv had appellante zich na een eventuele hersteldverklaring eind 2022 niet weer ziek kunnen melden.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Wat appellante heeft aangevoerd komt erop neer dat zij stelt dat zij erop mocht vertrouwen dat de vaststelling van het dagloon op € 196,-, zoals vermeld in het besluit van het Uwv van 13 december 2021, juist was.
4.2.
Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is vereist dat de betrokkene aannemelijk maakt dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en zo ja, hoe het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen. [1] Verder is vereist dat de toezegging, andere uitlating of gedraging aan het bevoegde bestuursorgaan kan worden toegerekend. Dat sprake is van gerechtvaardigde verwachtingen betekent niet dat daaraan altijd moet worden voldaan. Zwaarder wegende belangen, zoals het algemeen belang of de belangen van derden, kunnen daaraan in de weg staan. Bij deze belangenafweging kan ook een rol spelen of de betrokkene op basis van de gewekte verwachtingen handelingen heeft verricht of nagelaten als gevolg waarvan hij schade heeft geleden of nadeel heeft ondervonden. Indien er zwaarder wegende belangen in de weg staan aan honorering van het gewekte vertrouwen kan voor het bestuursorgaan de verplichting ontstaan om de geleden schade te vergoeden als onderdeel van de besluitvorming.
4.3.
De Raad komt tot het oordeel dat het beroep van appellante op het vertrouwensbeginsel niet slaagt. Daartoe is het volgende van belang.
4.4.
In de Verzekeringsvoorwaarden WIA (binnenland) is bij onderdeel 4 vermeld:
“Tijdens een lopende uitkering of aanvraag tot uitkering op grond van een vrijwillig afgesloten ZW-, WW-, WAO- of WIA-uitkering wordt het verzekerde dagloon niet aangepast. In de Verzekeringsvoorwaarden ZW (binnenland) is bij onderdeel 4 vermeld:
“Tijdens een lopende uitkering of aanvraag tot uitkering op grond van een vrijwillig afgesloten Ziektewet-, WW-, WAO- of WIA-verzekering wordt het verzekerde dagloon voor de Ziektewet niet aangepast.”.
4.5.
Daarnaast is in het besluit van 11 oktober 2021 vermeld dat appellante arbeidsongeschikt is en dat tijdens een lopende uitkering of aanvraag tot uitkering op grond van een vrijwillig afgesloten verzekering het verzekerde dagloon voor de Ziektewet en de WIA niet kan worden aangepast. Ook in het besluit van 13 december 2021 is vermeld dat het dagloon niet gewijzigd kan worden wanneer sprake is van ziekte voordat het gewijzigde dagloon ingaat.
4.6.
Niet is geschil is dat appellante in de periode vanaf het besluit van 13 december 2021 tot 21 december 2022, de datum waarop appellante het besluit van 6 januari 2022 ontving, ziek was en een ZW-uitkering ontving en/of recht op een WIA-uitkering had. De stelling van appellante dat haar WIA-uitkering was beëindigd, gaat dan ook niet op. Het feit dat de WIAuitkering na definitieve berekening op nihil werd gesteld, heeft te maken met het inkomen dat appellante heeft genoten tijdens de WIA-uitkering. Uit het besluit van 15 november 2022 blijkt juist dat haar klachten zijn toegenomen en dat de mate van arbeidsongeschiktheid is verhoogd naar 80 tot 100%. Daarnaast heeft appellante vanaf 14 oktober 2020 tot 9 oktober 2022 een ZW-uitkering ontvangen. Gelet op de verzekeringsvoorwaarden en op wat in de besluiten van 11 oktober 2021 en 13 december 2021 is vermeld over het niet wijzigen van het dagloon tijdens ziekte, heeft appellante in dit geval geen gerechtvaardigde verwachtingen aan het in het besluit van 13 december 2021 genoemde dagloon van € 196,00 kunnen ontlenen.
4.7.
Omdat appellante doorlopend arbeidsongeschikt is gebleven, is het in het besluit van 13 december 2021 vermelde dagloon nooit geëffectueerd en heeft het Uwv op goede gronden dit dagloon kunnen corrigeren. Dat appellante pas op 21 december 2022 bekend is geworden met deze correctie, is in dit geval niet van belang, omdat appellante ook toen nog steeds arbeidsongeschikt was.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat het bestreden besluit in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.E. Fortuin als voorzitter en C. Karman en C.C.W. Lange als leden, in tegenwoordigheid van N. ter Heerdt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 oktober 2024.
(getekend) M.E. Fortuin
(getekend) N. ter Heerdt

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Raad van 4 maart 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:559.