In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 januari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlaging van de bezoldiging van appellante na 12 maanden ziekte. De commandant van de Zeestrijdkrachten had de bezoldiging van appellante verlaagd tot 70% van haar laatstgenoten bezoldiging, wat appellante betwistte. De Raad oordeelde dat de commandant deze verlaging onterecht had doorgevoerd, omdat er sprake was van werkomstandigheden die objectief bezien een buitensporig karakter hadden. Appellante had gedurende een lange periode te maken met hoge werkdruk en onregelmatige werktijden, wat bijdroeg aan haar psychische klachten (burn-out). De Raad concludeerde dat er een oorzakelijk verband bestond tussen de werkomstandigheden en de ziekte van appellante, en dat de commandant niet voldoende maatregelen had genomen om de hoge werkdruk te verlichten. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van appellante gegrond. De commandant werd veroordeeld tot terugbetaling van het bedrag dat op de bezoldiging van appellante was gekort, en appellante kreeg een vergoeding voor de proceskosten.