ECLI:NL:CRVB:2024:2066
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van Wajong-uitkering wegens verblijf buiten Nederland
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Wajong-uitkering van appellant door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) omdat hij vanaf 1 september 2021 buiten Nederland woont, in Turkije. De Raad voor de Rechtspraak heeft geoordeeld dat de beëindiging van de uitkering terecht is, aangezien de appellant niet in aanmerking komt voor export van de uitkering. Appellant heeft aangevoerd dat het Uwv ten onrechte geen toepassing heeft gegeven aan de hardheidsclausule, maar de Raad volgt dit standpunt niet. De rechtbank heeft eerder geoordeeld dat er geen zwaarwegende redenen zijn die aanleiding geven om de hardheidsclausule toe te passen. Appellant heeft niet kunnen aantonen dat hij voor zorg afhankelijk is van zijn moeder, die in Turkije woont, en er is geen bewijs dat hij medische behandeling ondergaat die niet in Nederland kan plaatsvinden. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat er geen sprake is van een ongerechtvaardigde schending van artikel 8 van het EVRM, dat het recht op respect voor privé- en gezinsleven waarborgt. De Raad concludeert dat de beëindiging van de Wajong-uitkering in stand blijft en dat appellant geen proceskostenvergoeding ontvangt.