ECLI:NL:CRVB:2024:2065

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 oktober 2024
Publicatiedatum
5 november 2024
Zaaknummer
23/2479 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Schadevergoedingsuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om terug te komen van eerdere weigering Wajong-uitkering

In deze zaak gaat het om de afwijzing van het verzoek van appellante om terug te komen van de eerdere weigering van haar Wajong-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante heeft in hoger beroep gesteld dat er nieuwe feiten zijn die het Uwv hadden moeten aanzetten tot een herbeoordeling van haar situatie. De Raad voor de Rechtspraak heeft op 31 oktober 2024 uitspraak gedaan. De Raad oordeelt dat het Uwv terecht heeft geweigerd om terug te komen van het besluit van 6 februari 2015, omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die deze herbeoordeling rechtvaardigen. De Raad volgt de argumenten van appellante niet en concludeert dat de afwijzing van de Wajong-uitkering niet evident onredelijk is. De rechtbank Midden-Nederland had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, en de Raad bevestigt deze uitspraak. De Raad wijst ook het verzoek om schadevergoeding af, inclusief de wettelijke rente, en oordeelt dat appellante geen recht heeft op vergoeding van proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

23/2479 WAJONG
Datum uitspraak: 31 oktober 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
20 juli 2023, 22/5196 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft beslist om niet terug te komen van de weigering om aan appellante een Wajong-uitkering toe te kennen. Volgens appellante heeft zij nieuwe feiten aangevoerd die voor het Uwv aanleiding hadden moeten zijn een inhoudelijke beoordeling te verrichten en terug te komen van het besluit van 6 februari 2015. Appellante heeft verder aangevoerd dat sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid, dat het Uwv reden had moeten zien om het besluit van 6 februari 2015 voor de toekomst te herzien en dat de weigering van dit besluit terug te komen evident onredelijk is. De Raad volgt deze standpunten niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht heeft geweigerd appellante een Wajong-uitkering toe te kennen.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. T.A. Vetter, advocaat, hoger beroep ingesteld. Zij heeft tevens verzocht om schadevergoeding, waaronder vergoeding van wettelijke rente. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Appellante heeft nadere stukken ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 19 september 2024. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Vetter. Het Uwv is niet verschenen.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante, geboren op [geboortedatum] 1991, heeft op 30 oktober 2014 bij het Uwv een aanvraag ingediend om een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong 2010). Daarbij is vermeld dat appellante een lichte verstandelijke beperking, een persoonlijkheidsstoornis, een depressieve stoornis en ADHD heeft. Het Uwv heeft vervolgens een verzekeringsgeneeskundig onderzoek verricht, waarna de verzekeringsarts in zijn rapport van 27 januari 2015 geconcludeerd heeft dat appellante medisch gezien niet duurzaam volledig arbeidsongeschikt is. Met een besluit van 6 februari 2015 heeft het Uwv vervolgens geweigerd appellante een Wajong-uitkering toe te kennen.
1.2.
Appellante heeft met een door het Uwv op 30 oktober 2018 ontvangen formulier een aanvraag ingediend om een uitkering op grond van de Wajong 2015. Met een besluit van 21 december 2018 heeft het Uwv vervolgens geweigerd appellante een Wajong-uitkering toe te kennen. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij beslissing op bezwaar van 3 september 2019 ongegrond verklaard.
1.3.
Appellante heeft met een door het Uwv op 21 juli 2020 ontvangen formulier opnieuw een aanvraag voor een Wajong-uitkering ingediend. Met een besluit van 27 juli 2020 heeft het Uwv opnieuw geweigerd appellante een Wajong-uitkering toe te kennen.
1.4.
Appellante heeft met een door het Uwv op 3 november 2021 ontvangen formulier opnieuw een aanvraag voor een Wajong-uitkering ingediend. Bij de aanvraag is een psychodiagnostisch onderzoek van 17 september 2021 van Abrona gevoegd waarin is geconcludeerd dat appellante bekend is met een autisme-spectrum-stoornis (ASS; onderzoek onbekend) en psychische problemen. Het Uwv heeft vervolgens een verzekeringsgeneeskundig onderzoek verricht, waarna geconcludeerd is dat appellante bij haar aanvraag geen nieuwe medische feiten of omstandigheden heeft aangedragen. Met een besluit van 28 januari 2022 heeft het Uwv daarom geweigerd terug te komen van het besluit van 6 februari 2015.
1.5.
Bij besluit van 11 oktober 2022 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft vastgesteld dat appellante met haar aanvraag heeft beoogd dat het Uwv terugkomt van zijn eerdere besluiten, dat zij een beroep doet op de regeling toegenomen arbeidsongeschiktheid en om herziening vraagt voor de toekomst. Naar het oordeel van de rechtbank heeft appellante bij haar huidige aanvraag geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden aangevoerd en ook in de bezwaarfase geen bewijsstukken overgelegd waarin dergelijke nieuwe feiten of veranderde omstandigheden naar voren komen. De nieuwe aanvraag en de ingebrachte stukken zien op de inmiddels gestelde diagnoses ASS, borderline en antisociale persoonlijkheidsstoornis. Uit het rapport van 27 januari 2015 van de verzekeringsarts volgt dat de diagnoses borderline en antisociale persoonlijkheidsstoornis bij de eerdere aanvraag al bekend waren. Met de beperkingen die voortvloeien uit de nieuw gestelde diagnose ASS is bij de eerdere besluiten rekening gehouden. De rechtbank heeft daarom geoordeeld dat het Uwv heeft mogen weigeren om terug te komen van de eerdere besluiten. In wat appellante heeft aangevoerd, heeft de rechtbank geen aanleiding gezien voor het oordeel dat de weigering om terug te komen van de eerdere besluiten evident onredelijk is. Voor wat betreft het beroep op de regeling voor toegenomen arbeidsongeschiktheid (‘Amber’) heeft de rechtbank verder overwogen dat, hoewel de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet de juiste termijn voor ogen had, hij wel de medische informatie heeft beoordeeld en dat het niet reëel is om te concluderen dat de beoordeling voor de periode tot het 23e jaar van appellante anders zou zijn geweest. De rechtbank heeft verder overwogen dat het Uwv de aanvraag van appellante ten onrechte niet heeft aangemerkt als een verzoek om herziening voor de toekomst. Appellante heeft echter geen feiten en omstandigheden aangedragen waaruit blijkt dat destijds een onjuist besluit is genomen. De rechtbank heeft beide gebreken in de besluitvorming met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gepasseerd onder veroordeling van het Uwv in de proceskosten.
Het standpunt van appellante
3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat zij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit om niet terug te komen van de weigering van de Wajong-uitkering in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
Toepasselijk wettelijk kader
4.1.
Bij de eerste Wajong-aanvraag van appellante van 30 oktober 2014 heeft het Uwv met het besluit van 6 februari 2015 de mogelijke aanspraken van appellante tot [geboortedatum] 2014 (vijf jaar na haar achttiende verjaardag) beoordeeld en daarover beslist met toepassing van de bepalingen van de destijds geldende Wajong 2010. Omdat appellante met de nu in geding zijnde aanvraag van 3 november 2021 verzoekt om terug te komen van die beoordeling, is – voor wat betreft de destijds beoordeelde periode – het wettelijk kader van toepassing waarbinnen het Uwv de oorspronkelijke aanvraag in 2014 heeft beoordeeld. Dat is de Wajong 2010, en dit komt voor wat betreft de hier van belang zijnde bepalingen overeen met wat in het huidige hoofdstuk 2 van de Wajong staat. Het bepaalde in artikel 2:15, vierde lid, van de Wajong staat daaraan niet in de weg [1] .
Het verzoek om terug te komen van het eerdere besluit
4.2.
Het Uwv heeft de op 3 november 2021 ontvangen aanvraag van appellante opgevat als een verzoek om terug te komen van het besluit van 6 februari 2015 en daarop beslist met overeenkomstige toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb. Dit betekent dat de bestuursrechter aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden toetst of het bestuursorgaan zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Als het bestreden besluit die toets doorstaat, kan de bestuursrechter niettemin aan de hand van wat de rechtzoekende heeft aangevoerd tot het oordeel komen dat het besluit op de herhaalde aanvraag of het verzoek om terug te komen van een besluit evident onredelijk is [2] .
4.3.
Onder nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd.
4.4.
Met juistheid heeft de rechtbank geoordeeld dat wat appellante heeft aangevoerd geen aanleiding geeft om terug te komen van het besluit van 6 februari 2015. De verzekeringsarts heeft in het aan dit besluit ten grondslag liggende rapport van 27 januari 2015 op grond van het onder 4.1 vermelde juiste wettelijk kader beoordeeld of appellante duurzaam volledig arbeidsongeschikt was. Deze beoordeling omvatte de volledige Amberperiode, die liep van [geboortedatum] 2009 tot [geboortedatum] 2014. De verzekeringsarts heeft toen vastgesteld dat appellante vanaf 1 september 2014 gedurende vier dagen per week intensief behandeld werd. Gelet daarop en omdat de verzekeringsarts impliciet is uitgegaan van een situatie van geen benutbare mogelijkheden en volledige arbeidsongeschikt in de in geding zijnde periode, wordt appellante niet gevolgd in haar standpunt dat de verzekeringsarts toen een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) had moeten opmaken. Er is verder geen aanleiding gezien om aan te nemen dat bij de beoordeling in 2015 door het Uwv relevante aspecten in de belastbaarheid van appellante zijn gemist. Weliswaar blijkt uit het rapport van 17 september 2021 een nieuwe diagnose, namelijk ASS, maar de verzekeringsartsen hebben inzichtelijk gemotiveerd dat deze nieuwe diagnose niet maakt dat de beperkingen in de voor de Wajong verzekerde periode anders moeten worden ingeschat. De bevindingen uit het onderzoek van Abrona komen namelijk overeen met de bevindingen uit bij de eerste aanvraag beschikbare medische stukken. Daaruit volgt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat er geen aanleiding bestaat om voor het verleden of voor de toekomst van het besluit van 6 februari 2015 terug te komen. De afwijzing om voor het verleden van het besluit van 6 februari 2015 terug te komen is daarmee ook niet evident onredelijk.
4.5.
Omdat er geen twijfel bestaat over het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep wordt het verzoek van appellante om een onafhankelijk deskundige in te schakelen afgewezen.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, wordt bevestigd. Dit betekent dat de afwijzing van het verzoek om terug te komen van de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft en dat er geen grond is voor toekenning van de gevraagde schadevergoeding, waaronder vergoeding van wettelijke rente.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door C.F.E. van Olden-Smit, in tegenwoordigheid van M. Reith als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 oktober 2024.
(getekend) C.F.E. van Olden-Smit
(getekend) M. Reith

Voetnoten

1.Zie ook de uitspraak van de Raad van 6 september 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2994.
2.Zie de uitspraken van de Raad van 20 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4872 en