ECLI:NL:CRVB:2024:2055

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 oktober 2024
Publicatiedatum
4 november 2024
Zaaknummer
24/457 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid door het Uwv

In deze zaak gaat het om de vraag of het Uwv terecht de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 31 augustus 2022 heeft vastgesteld op 42,60%. Appellant, die voorheen als vrachtwagenchauffeur werkte, heeft sinds 2010 een uitkering op basis van de Wet WIA. Hij heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen en dat hij niet in staat is om de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies te vervullen. De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid juist heeft vastgesteld. De Raad oordeelt dat het medisch onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd en dat de arbeidsdeskundige voldoende heeft gemotiveerd dat de geselecteerde functies geschikt zijn voor appellant. De rechtbank heeft de eerdere uitspraak bevestigd, waarbij het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid op 42,60% heeft vastgesteld. De Raad heeft het hoger beroep van appellant ongegrond verklaard en de beslissing van het Uwv in stand gelaten.

Uitspraak

24/457 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 22 januari 2024, 23/2097 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (Turkije) (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 30 oktober 2024
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 31 augustus 2022 heeft vastgesteld op 42,60%. Volgens appellant heeft hij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Hij acht zich niet in staat om de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies te vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid juist heeft vastgesteld.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. M.I. Bal, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend met daarbij een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 6 mei 2024.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 25 september 2024. Voor appellant is mr. Bal verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Anandbahadoer.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1.1.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als vrachtwagenchauffeur voor 58,52 uur per week. Op 26 april 2010 is hij wegens ziekte uitgevallen voor zijn werk. Na afloop van de wachttijd heeft het Uwv aan appellant een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 100%. Na afloop van de loongerelateerde periode heeft het Uwv appellant vanaf 23 december 2013 een WGA-loonaanvullingsuitkering toegekend.
1.2.
In oktober 2020 heeft een herbeoordeling plaatsgevonden. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellant last heeft van angstverschijnselen en paniekaanvallen. Appellant is daardoor beperkt op het gebied van zowel persoonlijk als sociaal functioneren. Fysiek werd appellant beperkt geacht voor zwaar lichamelijk werk en langdurig staan. De beperkingen zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 29 oktober 2020. De arbeidsdeskundige heeft voor appellant functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 54,96%.
1.3.
Het Uwv heeft bij besluit van 5 november 2020 vastgesteld dat appellant meer arbeidsgeschikt is dan voorheen en de loonaanvullingsuitkering gewijzigd met inachtneming van een uitlooptermijn van 24 maanden (per 1 december 2022). Appellant heeft op 2 februari 2022 bezwaar gemaakt tegen het besluit van 5 november 2020.
1.4.
Appellant heeft gemeld dat hij per 29 december 2021 toegenomen arbeidsongeschikt is. Op 8 augustus 2022 heeft in Turkije een onderzoek plaatsgevonden door de coördinerend arts Ş.S. Esin. Deze arts heeft een lichamelijk onderzoek verricht en informatie verkregen van psychiater dr. D. Şule. In een rapport van 31 augustus 2022 heeft een verzekeringsarts van het Uwv op basis van de bevindingen van het onderzoek in Turkije vastgesteld dat sprake is van een angststoornis en beperkingen aangenomen voor persoonlijk en sociaal functioneren. Vanwege pijnklachten bij de flexie van het heupgewricht, zijn er ook beperkingen aangenomen voor staan. Deze beperkingen zijn vastgelegd in een FML van 31 augustus 2022. Aan de hand van deze FML heeft een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant berekend op 42,60%. Het Uwv heeft appellant met een brief van 17 november 2022 op de hoogte gebracht van het voornemen tot wijziging van het besluit van 5 november 2020.
1.5.
Met het besluit van 7 maart 2023 (bestreden besluit I) heeft het Uwv het bezwaar van appellant van 2 februari 2022 tegen het besluit van 5 november 2020 ongegrond verklaard en de mate van arbeidsongeschiktheid per 31 augustus 2022 vastgesteld op 42,60%. Per 8 mei 2022 zal appellant een uitkering op basis van dit arbeidsongeschiktheidspercentage ontvangen. Aan dit besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 15 februari 2023 en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 27 februari 2023 ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep zag geen aanleiding om appellant meer beperkt te achten dan is neergelegd in de FML van 31 augustus 2022. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep achtte de geselecteerde functies onverminderd geschikt voor appellant.
Tussenuitspraak van de rechtbank
2.1.
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig is verricht. Appellant is in Turkije onderzocht en de bevindingen van dat onderzoek zijn door de verzekeringsartsen bij het onderzoek betrokken. Ook heeft er een fysieke hoorzitting plaatsgevonden waarbij de verzekeringsarts bezwaar en beroep aanwezig was en een oriënterend psychisch onderzoek heeft verricht. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende heeft gemotiveerd waarom een spreekuurcontact niet nodig was.
2.2.
De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om aan het medisch oordeel van de verzekeringsartsen te twijfelen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft naar het oordeel van de rechtbank voldoende en inzichtelijk gemotiveerd waarom de inhoud van de door appellant in beroep verstrekte informatie geen aanleiding geeft om meer beperkingen aan te nemen ten aan aanzien van psychische klachten van appellant.
2.3.1.
Volgens de rechtbank berust het bestreden besluit niet op een deugdelijke arbeidskundige grondslag omdat drie van de vijf voorbeeldfuncties niet zonder nadere motivering ten grondslag kunnen worden gelegd aan het bestreden besluit.
2.3.2.
In de FML is opgenomen dat appellant ongeveer een half uur achtereen kan staan. Wat betreft staan tijdens het werk heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de FML opgenomen dat appellant voor ongeveer de helft van de werkdag, oftewel vier uur per dag, kan staan tijdens werk.
2.3.3.
De rechtbank is van oordeel dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in de functies magazijnmedewerker (SBC-code 315020, dagelijks vijf uur staand werken ), productiemedewerker metaal en elektro-industrie (SBC-code 111171, niet dagelijks ongeveer vijf uur staand werken) en productiemedewerker industrie (SBC-code 111180, twee dagdelen per week vier uur en 48 minuten staand werken) niet voldoende inzichtelijk heeft gemaakt waarom de verzekeringsarts bezwaar en beroep die functies, ondanks de overschrijding op het item staan, geschikt vond voor appellant.
2.4.
Naar aanleiding van de tussenuitspraak hebben een verzekeringsarts bezwaar en beroep (op 29 november 2023) en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (op 30 november 2023) gerapporteerd. Bij besluit van 1 december 2023 (bestreden besluit II) heeft het Uwv bestreden besluit I herroepen en een nieuwe beslissing op het bezwaar genomen. Het bezwaar van appellant is in zoverre gegrond verklaard, dat appellant vanaf 31 augustus 2022 onveranderd voor 42,60% arbeidsongeschikt wordt geacht. De loonaanvullingsuitkering wijzigt met inachtneming van een nieuwe uitlooptermijn van 24 maanden, per 1 december 2024.
Aangevallen uitspraak
3.1.
De rechtbank vond de functie magazijnmedewerker (SBC-code 315020) niet passend voor appellant vanwege een overschrijding ten aanzien van staan. Er moet in deze functie dagelijks ongeveer vijf uur staand worden gewerkt, terwijl de belastbaarheid van appellant ten aanzien van staan tijdens werk door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is vastgesteld op licht beperkt tot ongeveer vier uur per dag.
3.2.
Over de functies productiemedewerker metaal en elektro-industrie (SBC-code 111171) en productiemedewerker industrie (SBC-code 111180) heeft de rechtbank geoordeeld dat met de toelichting van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 20 november 2023 de geschiktheid voldoende is gemotiveerd. Van belang is dat in deze functies ‘niet dagelijks’ ongeveer vijf uur staand wordt gewerkt. Onder verwijzing naar de Basisinformatie CBBS is toegelicht dat met de term ‘niet-dagelijks’ wordt bedoeld dat de belasting op minder dan de helft van het aantal dagen van de werkweek voorkomt. De rechtbank concludeert daaruit dat op één, hooguit twee dagen van de werkweek sprake is van een overschrijding van de belastbaarheid op dit punt. Nu is toegelicht dat de aaneengesloten duur van het staan kort is, acht de rechtbank de functies geschikt voor appellant. De rechtbank heeft in dit oordeel tevens het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 29 november 2023 betrokken.
3.3.
De functie magazijnmedewerker (SBC-code 315020) is niet aan de schatting ten grondslag gelegd. De functies productiemedewerker metaal en elektro-industrie (SBC-code 111171) en productiemedewerker industrie (SBC-code 111180) zijn geschikt voor appellant. De rechtbank heeft daarom geoordeeld dat het Uwv op goede gronden de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 31 augustus 2022 op 42,60% heeft vastgesteld en het beroep tegen bestreden besluit II ongegrond verklaard.
Het standpunt van appellant
4.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig is verricht. Appellant heeft gewezen op de rechtspraak van de Raad waarin is bepaald dat onderzoek door een geregistreerd verzekeringsarts dient plaats te vinden. Dat is volgens hem niet gebeurd.
4.2.
Verder is appellant van mening dat zijn beperkingen zijn onderschat. Appellant lijdt aan een ernstige angststoornis, persoonlijkheidsproblematiek en paniekaanvallen. Als gevolg hiervan is sprake van persoonlijk en sociaal disfunctioneren en heeft appellant geen benutbare mogelijkheden.
4.3.1.
Appellant vindt dat de rechtbank ten onrechte geen oordeel heeft gegeven over zijn beroepsgronden die zien op het persoonlijk risico in de functies assemblagemedewerker (SBC-code 267041) en wikkelaar (SBC-code 267053). Deze functies zijn niet geschikt omdat er sprake is van een verwondingsrisico in de vorm van verbranding, omdat in die functies wordt gewerkt met een soldeerbout.
4.3.2.
Over de functie productiemedewerker metaal en elektro-industrie (SBC-code 111171) stelt appellant dat in de gewijzigde motivering naar aanleiding van de tussenuitspraak staat dat de maximale belasting die in deze functie aan de orde kan zijn geen overschrijding geeft. Dat is volgens appellant onjuist. Wanneer de dagelijkse belastbaarheid en de niet-dagelijkse belastbaarheid ten aanzien van staan bij elkaar worden opgeteld, zijn er dagen waarop appellant vijf uur en 33 minuten moet staan. Ook werd in de tussenuitspraak gevraagd om duidelijkheid te geven over het werken aan machines waar gezeten kan worden en machines waar gestaan moet worden. Deze duidelijkheid is niet verschaft.
4.3.3.
In de functie productiemedewerker industrie (SBC-code 111180) wordt volgens het Uwv de belastbaarheid niet overschreden op de twee dagen per week waarop meer dan vier uur moet worden gestaan. In de motivering wordt aangegeven dat het staan afgewisseld zou kunnen worden met zitten. Dit is volgens appellant niet juist. Uit de functiebelasting blijkt dat staan af en toe onderbroken wordt door lopen. Er is dus geen sprake van afwisseling met zitten. Ook blijkt uit de functiebelasting dat er gedurende vier werkuren vier maal 15 minuten achtereen wordt gestaan. De aaneengesloten duur van staan is, in tegenstelling tot wat het Uwv zegt, niet kort en kan er niet afgewisseld worden met zitten. Daarom is ook deze functie ongeschikt.
Het standpunt van het Uwv
4.4.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

5.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht bestreden besluit II waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid per 31 augustus 2022 is vastgesteld op 42,60% in stand heeft gelaten. Dat doet de Raad aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
5.2.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
Zorgvuldigheid van het onderzoek
5.3.
De beroepsgrond dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig is geweest, slaagt niet. De Raad is van oordeel dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen van het Uwv op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Appellant is in Turkije onderzocht door artsen van het contactorgaan van het Uwv in Turkije. Vervolgens heeft een geregistreerd verzekeringsarts op basis van de informatie uit Turkije een beoordeling verricht en de belastbaarheid van appellant vastgesteld. De beroepsgrond, onder verwijzing naar de uitspraak van 23 juni 2021 [1] , dat de beoordeling niet zorgvuldig is omdat appellant niet is gezien door een geregistreerd verzekeringsarts slaagt niet. De Raad wijst op zijn uitspraak van 20 juli 2023 [2] , waarin is bepaald dat de uitspraak waar appellant op doelt niet van toepassing is in een situatie waarin de medische controle is uitgevoerd op grond van het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Turkije inzake sociale zekerheid [3] en het Administratief Akkoord met betrekking tot de wijze van toepassing van het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Turkije inzake sociale zekerheid. [4]
Medische beoordeling
5.4.
De beroepsgronden die appellant in hoger beroep over zijn medische situatie en vastgestelde belastbaarheid heeft aangevoerd, zijn in essentie een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. Appellant heeft zijn standpunt dat onvoldoende beperkingen zijn aangenomen in de FML van 31 augustus 2022 niet met nieuwe medische gegevens onderbouwd. Er is daarom geen aanleiding om anders te oordelen dan de rechtbank in de tussenuitspraak heeft gedaan. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die tot dat oordeel hebben geleid.
Arbeidskundige beoordeling
5.5.
De Raad is van oordeel dat het Uwv met het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 7 september 2023 voldoende heeft gemotiveerd dat er in de functies assemblagemedewerker (SBC-code 267041) en wikkelaar (SBC-code 267053) geen sprake is van een overschrijding ten aanzien van persoonlijk risico. Volgens de FML kan appellant niet in omstandigheden werken met een verwondings- of ongevalsrisico. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft gewezen op de toelichting bij dit item van de FML. Daarin zijn een aantal voorbeelden gegeven van omstandigheden die een te groot persoonlijk risico vormen voor appellant. Het gaat om “hoogtes, open water, verkeer, hete leidingen, open vuur en chemicaliën”. Volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is het werken met een soldeerbout niet een risico dat bedoeld is in deze toelichting. De in de toelichting gegeven voorbeelden zijn terug te vinden in het CBBS-handboek. Daarin staat dat met 'hete leidingen' gedoeld wordt op sommige beroepen in de zware industrie waar in de nabijheid van hete buizen en leidingen gewerkt wordt. Het gaat om het persoonlijk risico dat dan ontstaat omdat iemand zijn aandacht moet verdelen tussen het uitoefenen van een taak en gevaar gevende omstandigheden. In de voorbeeldfuncties is van dergelijke omstandigheden geen sprake is omdat het solderen zittend aan een tafel wordt uitgevoerd.
5.6.1.
Over de belasting op het onderdeel staan heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in het rapport van 30 november 2023 toegelicht dat in het CBBS-handboek een onderscheid wordt gemaakt tussen dagelijks en niet dagelijks voorkomende belasting. Indien belasting niet dagelijks voorkomt, dan is de belasting op minder dan de helft van het aantal dagen van de werkweek aan de orde.
5.6.2.
In de functie productiemedewerker metaal en elektro-industrie (SBC-code 111171) komt op minder dan de helft van het aantal dagen van de werkweek meer dan vier uur aaneen staan voor. Dan wordt 15 minuten aaneengesloten gestaan en, opgeteld maximaal vijf uur per werkdag. In reactie op de stelling van appellant in hoger beroep dat wanneer de dagelijkse en de niet-dagelijkse belasting op dit punt bij elkaar worden opgeteld, er sprake is van een overschrijding ten aanzien van staan heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep terecht opgemerkt dat dit niet juist is. Dagelijks is de sta-belasting 33 minuten per werkdag en nietdagelijks is de sta-belasting vijf uur per werkdag. De conclusie van de rechtbank dat op één en hooguit twee dagen van de werkweek sprake is van een overschrijding van de belastbaarheid kan dan ook worden onderschreven. Mede omdat de duur van aaneengesloten staan maar kort is, betekent dat dat deze functie voor appellant geschikt is.
5.6.3.
Het oordeel van de rechtbank dat in de functie productiemedewerker industrie (SBCcode 111180) voldoende is toegelicht dat de overschrijding ten aanzien van staan marginaal is wordt eveneens gevolgd. Terecht heeft de rechtbank de toelichting van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep op de sta-belasting in deze functie geaccepteerd. Uit de rapporten van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 30 november 2023 en 6 mei 2024 volgt dat in deze functie op het merendeel van de dagen van de werkweek in geringe mate wordt gestaan. Op twee dagen van de werkweek wordt vier uur en 28 minuten per dag gestaan. Er worden dan inpaktaken verricht en tijdens deze taken wordt het staan afgewisseld met lopen. Anders dan appellant stelt, was het niet nodig dat het Uwv meer concreet en per machine motiveert hoe lang daarbij staand of zittend gewerkt wordt. Uit de functieomschrijving blijkt voldoende wat de maximaal aaneengesloten sta-tijd in die functie is. Een nadere uitsplitsing per machine is daarom niet nodig. Omdat de aaneengesloten duur van staan kort is en er frequent afgewisseld wordt met zitten en lopen, heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd dat deze functie passend is.

Conclusie en gevolgen

6. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid per 31 augustus 2022 op 42,60% in stand blijft.
7. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door W.R. van der Velde, in tegenwoordigheid van A.M. Geurtsen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 oktober 2024.
(getekend) W.R. van der Velde
(getekend) A.M. Geurtsen

Voetnoten

1.CRvB 23 juni 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1491.
2.CRvB 20 juli 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1408.
3.Trb. 1966, 155.
4.Trb. 1968, 23.