ECLI:NL:CRVB:2024:2051
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van Wajong-uitkering op basis van duurzaam arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 oktober 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een Wajong-uitkering aan appellante. Appellante, geboren in 1988, had een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, waarbij zij stelde dat zij duurzaam niet over arbeidsvermogen beschikte vanwege lichamelijke en psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had haar aanvraag afgewezen, omdat het niet aannemelijk was dat haar arbeidsvermogen duurzaam ontbrak. De rechtbank Overijssel had het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.
Tijdens de zitting op 18 juli 2024 heeft appellante, bijgestaan door haar advocaat, haar standpunt toegelicht. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door een medewerker. De Raad heeft de zaak beoordeeld aan de hand van de ingediende stukken en de argumenten van beide partijen. De Raad concludeert dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het Uwv aannemelijk heeft gemaakt dat het ontbreken van arbeidsvermogen bij appellante niet duurzaam is. De Raad heeft daarbij de rapporten van de verzekeringsartsen in aanmerking genomen, die hebben vastgesteld dat er behandelmogelijkheden zijn voor appellante en dat haar situatie niet uitzichtloos is.
De Raad heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd, wat betekent dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft. Appellante krijgt geen vergoeding voor haar proceskosten, omdat het hoger beroep niet slaagt. De uitspraak benadrukt het belang van de beoordeling van de duurzaamheid van arbeidsongeschiktheid en de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie.