ECLI:NL:CRVB:2024:2051

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 oktober 2024
Publicatiedatum
31 oktober 2024
Zaaknummer
23/2454 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van Wajong-uitkering op basis van duurzaam arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 oktober 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een Wajong-uitkering aan appellante. Appellante, geboren in 1988, had een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, waarbij zij stelde dat zij duurzaam niet over arbeidsvermogen beschikte vanwege lichamelijke en psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had haar aanvraag afgewezen, omdat het niet aannemelijk was dat haar arbeidsvermogen duurzaam ontbrak. De rechtbank Overijssel had het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.

Tijdens de zitting op 18 juli 2024 heeft appellante, bijgestaan door haar advocaat, haar standpunt toegelicht. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door een medewerker. De Raad heeft de zaak beoordeeld aan de hand van de ingediende stukken en de argumenten van beide partijen. De Raad concludeert dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het Uwv aannemelijk heeft gemaakt dat het ontbreken van arbeidsvermogen bij appellante niet duurzaam is. De Raad heeft daarbij de rapporten van de verzekeringsartsen in aanmerking genomen, die hebben vastgesteld dat er behandelmogelijkheden zijn voor appellante en dat haar situatie niet uitzichtloos is.

De Raad heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd, wat betekent dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft. Appellante krijgt geen vergoeding voor haar proceskosten, omdat het hoger beroep niet slaagt. De uitspraak benadrukt het belang van de beoordeling van de duurzaamheid van arbeidsongeschiktheid en de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie.

Uitspraak

23/2454 WAJONG
Datum uitspraak: 10 oktober 2024
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 25 juli 2023, 22/1729 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd appellante een Wajong-uitkering toe te kennen. Volgens appellante beschikt zij duurzaam niet over arbeidsvermogen en is zij jonggehandicapte. Daarom had zij voor een Wajong-uitkering in aanmerking moeten worden gebracht. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv appellante terecht een Wajong-uitkering heeft geweigerd.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. T.P. Boer, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft nadere stukken ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 18 juli 2024. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. P.G.W. van Wees, kantoorgenoot van mr. Boer. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door T. van der Weert.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante, geboren op [geboortedatum] 1988, heeft met een door het Uwv op 11 januari 2022 ontvangen formulier een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Daarbij is vermeld dat zij lichamelijke en psychische klachten heeft. Het Uwv heeft een verzekeringsgeneeskundig onderzoek verricht. Volgens de verzekeringsarts is onduidelijk of bij appellante sprake is van arbeidsbeperkingen die zijn ontstaan in een voor de Wajong relevante periode. Zelfs al zou vast komen te staan dat appellante vanaf een Wajong relevante periode, als rechtstreeks gevolg van ziekte of gebrek, niet over arbeidsvermogen beschikte, dan kan volgens de verzekeringsarts nu nog niet worden geconcludeerd dat het arbeidsvermogen duurzaam ontbreekt. Met een besluit van 25 maart 2022 heeft het Uwv geweigerd appellante een Wajong-uitkering toe te kennen.
1.2.
Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Bij besluit van 30 augustus 2022 (bestreden besluit) heeft het Uwv dat bezwaar ongegrond verklaard. Het Uwv heeft zich op het standpunt gesteld dat, los van de vraag of bij appellante sinds haar achttiende jaar of kort na het eindigen van studie/30-jarige leeftijd (onafgebroken) het arbeidsvermogen ontbrak, het ontbreken van arbeidsvermogen in ieder geval niet duurzaam is. Hieraan ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
2.1.
De rechtbank heeft vooropgesteld dat partijen het met elkaar eens zijn dat appellante ten tijde van de beoordeling van de aanvraag niet over arbeidsvermogen beschikte. Partijen verschillen van mening of het ontbreken van arbeidsvermogen duurzaam is.
2.2.
De rechtbank heeft vervolgens vastgesteld dat wat appellante heeft aangevoerd geen aanknopingspunten biedt voor het oordeel dat het onderzoek door het Uwv onzorgvuldig is geweest of dat de verzekeringsartsen een onvolledig beeld hadden van de medische situatie van appellante. De rapporten van de verzekeringsartsen zijn volgens de rechtbank zorgvuldig tot stand gekomen.
2.3.
Volgens de rechtbank heeft het Uwv ook voldoende gemotiveerd dat het ontbreken van arbeidsvermogen niet duurzaam is. De verzekeringsartsen hebben onderkend dat appellante bekend is met ADD, een whiplashtrauma, fibromyalgie, overige ziekten aan de maag en overige aanpassingsstoornissen. Appellante is volgens de verzekeringsartsen wezenlijk beperkt op fysiek, mentaal en energetisch gebied. Er is echter geen sprake van ziektebeelden die progressief of onveranderlijk zijn. Uit het in beroep overgelegde rapport van 3 april 2023 van psychiater W.H.J. Mutsaers blijkt dat bij appellante sprake is van een functioneel neurologische symptoomstoornis met gemengde symptomen, persisterend met psychische stressor, een status na obesitas en een persoonlijkheidsstoornis met gemengde kenmerken. Mutsaers acht de stoornissen behandelbaar. De behandeling zal moeten plaatsvinden in een klinische of semi-klinische (dagbehandelings-)setting in een daartoe gespecialiseerde revalidatiekliniek. De behandeling zal multidisciplinair moeten zijn door met name een revalidatiearts en een cognitief gedragstherapeutisch werkend psycholoog. In de reactie op het rapport van Mutsaers heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 20 april 2023 toegelicht dat de diagnose van Mutsaers niet leidt tot het aannemen van andere beperkingen of prognoses en is erop gewezen dat ook Mutsaers ervan uitgaat dat het ziektebeeld behandelbaar is en dus niet wordt uitgegaan van blijvende beperkingen.
Het standpunt van appellante
3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Volgens appellante is het duurzaamheidscriterium te strikt toegepast, omdat uit het rapport van Mutsaers blijkt dat behandeling alleen maar mogelijk is als aan een aantal strikte voorwaarden wordt voldaan en dat iedere andere vorm van behandeling niet tot verandering en verbetering zal leiden.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering van de Wajong-uitkering in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat dit zo is en dat het hoger beroep niet slaagt. De wettelijke regels en beleidsregels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.1.
De verzekeringsarts heeft (arbitrair) een eerste arbeidsongeschiktheidsdag vastgesteld op 1 maart 2018. Ook is vastgesteld dat appellante toen weliswaar studerende was, maar dat er toen geen sprake was van een situatie van het ontbreken van arbeidsvermogen. Ter zitting is door het Uwv onderschreven dat appellante op de datum in geding geen arbeidsvermogen had omdat zij niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur en niet vier uur per dag belastbaar is. Partijen zijn verdeeld over het antwoord op de vraag of het ontbreken van arbeidsvermogen dan duurzaam is.
4.2.
De beoordeling van de duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen betreft een inschatting van de kansen op verbetering van de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie. Duurzaamheid op grond van de Wajong wordt aangenomen in een situatie waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet meer kunnen ontwikkelen. [1] Gelet op de wetsgeschiedenis is hiervan sprake als een betrokkene geen enkel perspectief meer heeft op ontwikkeling en herstel is uitgesloten. [2] Als het Uwv stelt dat duurzaamheid ontbreekt, hoeft het Uwv niet te onderbouwen dat een betrokkene in de toekomst zal beschikken over arbeidsvermogen. Het Uwv moet in zo’n geval wel aannemelijk maken dat de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich in de toekomst op een dusdanige wijze kunnen ontwikkelen dat niet uitgesloten is dat op termijn arbeidsvermogen zal kunnen ontstaan. Daarbij zijn van belang de bij betrokkene bestaande mogelijkheden tot verbetering van belastbaarheid, verdere ontwikkeling en toename van bekwaamheden. Anders dan bij een arbeidsongeschiktheidsbeoordeling op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen [3] kan in een situatie waarbij op lange termijn slechts een geringe kans op herstel bestaat, voor de toepassing van de Wajong (vooralsnog) geen duurzaamheid worden aangenomen. In een situatie waarin het arbeidsvermogen tijdelijk ontbreekt wordt voor de toepassing van de Wajong de duurzaamheid na een periode van tien jaar alsnog verondersteld aanwezig te zijn. [4]
4.3.
Met inachtneming van het vorenstaande kan de rechtbank worden gevolgd in haar oordeel dat het Uwv aannemelijk heeft gemaakt dat op de datum in geding niet uitgesloten was dat de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich bij appellante konden ontwikkelen. Terecht heeft de rechtbank hierbij het rapport van 3 april 2023 van Mutsaers betrokken, waarin duidelijk is beschreven dat en welke behandelmogelijkheden er zijn voor appellante. Op grond daarvan heeft de rechtbank vervolgens met juistheid geconcludeerd dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in reactie op het rapport van Mutsaers voldoende inzichtelijk heeft gemotiveerd dat dit betekent dat het ontbreken van arbeidsvermogen bij appellante niet duurzaam is, zoals bedoeld onder 4.2. Er is geen sprake van een situatie dat appellante geen enkel perspectief meer heeft op ontwikkeling en herstel is uitgesloten. De in hoger beroep overgelegde brief van haar huisarts van 22 december 2023 maakt dit niet anders. In deze brief staat dat appellante langdurig meerdere klachten heeft en dat geen uitspraak kan worden gedaan over verbetering in de toekomst. Uit deze brief blijkt niet dat de huisarts het rapport van Mutsaers niet onderschrijft en ook niet dat de huisarts uitgesloten acht dat de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich bij appellante kunnen ontwikkelen.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door S.B. Smit-Colenbrander als voorzitter en D.S. de Vries en W.R. van der Velde als leden, in tegenwoordigheid van S.C. Scholten als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 oktober 2024.
(getekend) S.B. Smit-Colenbrander
De griffier is verhinderd te ondertekenen.

Bijlage

Artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong
Jonggehandicapte is de ingezetene die:
a. op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft;
na de in onderdeel a bedoelde dag als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en in het jaar, onmiddellijk voorafgaand aan de dag waarop dit is ingetreden, gedurende ten minste zes maanden studerende was.
Artikel 1a:1, tweede lid, van de Wajong
De ingezetene die op de dag, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a of b, beperkingen ondervindt als gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling, maar op grond van het eerste lid niet aangemerkt wordt als jonggehandicapte, wordt alsnog jonggehandicapte in de zin van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen, indien hij binnen vijf jaar na die dag duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft, indien dit voortkomt uit dezelfde oorzaak als die op grond waarvan hij beperkingen als gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling ondervond, op de dag, bedoeld in onderdeel a of b.
Artikel 1a:1, derde lid, van de Wajong
De ingezetene die tijdelijk geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft, wordt alsnog jonggehandicapte indien hij gedurende een tijdvak van tien jaar volgend op de dag waarop hij jonggehandicapte zou zijn geworden op grond van het eerste lid, onderdeel a of b, of het tweede lid, indien hij duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zou hebben gehad, geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie had.
Artikel 1a:1, vierde lid, van de Wajong
Onder duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben wordt in dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen de situatie verstaan waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet kunnen ontwikkelen.

Voetnoten

1.Artikel 1a:1, vierde lid, van de Wajong.
2.Kamerstukken II 2011/12, 33 161, nr. 3 onder 5.1.
3.Artikel 4, derde lid, van de Wet WIA.
4.Artikel 1a:1, derde lid, van de Wajong.