ECLI:NL:CRVB:2024:2041

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 oktober 2024
Publicatiedatum
31 oktober 2024
Zaaknummer
22/2968 Overig-V
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van hoger beroep wegens niet-betaling griffierecht

Op 24 oktober 2024 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak met nummer 22/2968 Overig-V. In deze zaak ging het om een verzet dat door appellante was ingediend tegen een eerdere uitspraak van de Raad, waarin het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk was verklaard omdat het griffierecht niet binnen de gestelde termijn was betaald. De uitspraak van de Raad van 7 maart 2024 had al vastgesteld dat de Raad zich onbevoegd verklaarde om van het hoger beroep kennis te nemen, omdat tegen een uitspraak van de rechtbank, zoals bedoeld in artikel 8:55, zevende lid, van de Algemene wet bestuursrecht, geen hoger beroep kan worden ingesteld. Appellante voerde aan dat de heffing van griffierecht en de procedure voor vrijstelling van griffierecht een ongeoorloofde belemmering vormen voor de toegang tot de rechter. De Raad oordeelde echter dat deze grond niet slaagde, aangezien het wettelijke appelverbod alleen kan worden doorbroken bij evidente schending van fundamentele rechtsbeginselen of goede procesorde. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om het appelverbod te doorbreken en dat de regeling omtrent griffierecht in het bestuursrecht in het algemeen de toegang tot de rechter niet belemmert. Het verzet werd dan ook ongegrond verklaard, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Datum uitspraak: 24 oktober 2024
22/2968 Overig-V
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:55, zevende lid, en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 25 augustus 2022, 21/3268-V (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Bij uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van 7 maart 2024 heeft de Raad zich kennelijk onbevoegd verklaard om van het door appellante ingestelde hoger beroep kennis te nemen.
Appellante heeft daartegen verzet gedaan.
Het verzet is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 12 september 2024. Partijen zijn niet verschenen.

OVERWEGINGEN

Bij de aangevallen uitspraak is het beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat het griffierecht niet is betaald.
In de uitspraak van de Raad van 7 maart 2024 heeft de Raad zich kennelijk onbevoegd verklaard op de grond dat tegen een uitspraak van de rechtbank als bedoeld in artikel 8:55, zevende lid, van de Awb geen hoger beroep kan worden ingesteld en niet gebleken is van feiten en omstandigheden die een doorbreking van het wettelijke appelverbod zouden kunnen rechtvaardigen.
Appellante heeft aangevoerd dat de heffing van griffierecht en het traject dat moet worden doorlopen om wegens betalingsonmacht vrijstelling van griffierecht te krijgen, een ongeoorloofde belemmering vormt van het recht op toegang tot de rechter.
Deze grond slaagt niet. Op het wettelijke appelverbod is een uitzondering mogelijk als sprake is van een evidente schending van eisen van een goede procesorde dan wel van fundamentele rechtsbeginselen, zodat van een eerlijk proces geen sprake is (vgl. de uitspraak van 18 januari 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:105).
Er bestaat geen aanleiding om het appelverbod te doorbreken. Uit vaste rechtspraak volgt dat de regeling in het bestuursrecht inclusief de thans daarbij behorende bedragen aan griffierecht, van dien aard is dat rechtzoekenden daarmee in het algemeen de toegang tot de rechter niet wordt ontnomen en dat het aan de rechtzoekende is om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval anders is. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 13 februari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:282 en de uitspraak van de Hoge Raad van 11 januari 2019, ECLI:NL:HR:2019:19. De Raad heeft zich dan ook terecht onbevoegd geacht om van het hoger beroep kennis te nemen.
Dit betekent dat het verzet ongegrond moet worden verklaard.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door E.C.G. Okhuizen, in tegenwoordigheid van F. Sporrel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 oktober 2024.
(getekend) E.C.G. Okhuizen
(getekend) F. Sporrel