Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het eerste middel
3.Beoordeling van het tweede middel
4.Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
5.Beslissing
8 januari 2019.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om de beoordeling van een bedreiging met zware mishandeling, gepleegd door de verdachte tegen zijn halfzus. De verdachte heeft op 15 december 2015 in Eindhoven de woorden 'zal ik jou eens met GHB inspuiten?' tegen zijn halfzus geuit, terwijl hij een spuit met een doorzichtige vloeistof in zijn hand had. De Hoge Raad behandelt het cassatieberoep van de verdachte tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, dat de verdachte eerder had veroordeeld voor deze bedreiging.
De Hoge Raad oordeelt dat voor een veroordeling ter zake van bedreiging met zware mishandeling vereist is dat de bedreiging van dien aard is dat bij de betrokkene in redelijkheid de vrees kan ontstaan dat zij zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen. Het Hof had geoordeeld dat de woorden van de verdachte, in combinatie met de omstandigheden waaronder deze werden geuit, voldoende waren om deze vrees te rechtvaardigen. De Hoge Raad concludeert dat het oordeel van het Hof niet getuigt van een onjuiste rechtsopvatting en niet onbegrijpelijk is.
Daarnaast wordt in de uitspraak aandacht besteed aan de overschrijding van de redelijke termijn van het cassatieberoep, maar de Hoge Raad oordeelt dat deze termijnoverschrijding geen gevolgen heeft voor de opgelegde sanctie. De Hoge Raad verwerpt uiteindelijk het beroep van de verdachte, waarmee de eerdere veroordeling door het Hof in stand blijft.