In deze zaak gaat het om de vraag of het college van dijkgraaf en heemraden van het Waterschap Rijn en IJssel bevoegd was om aan betrokkene, die sinds mei 1989 in dienst was, ongeschiktheidsontslag te verlenen. Het ontslag, dat inging op 15 november 2019, was gebaseerd op onbekwaamheid of ongeschiktheid voor de vervulling van de functie, anders dan op grond van ziekten of gebreken. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het college niet voldoende heeft aangetoond dat betrokkene een reële kans heeft gekregen om haar functioneren te verbeteren. De Raad stelt vast dat er geen bewijs is dat er veelvuldige gesprekken hebben plaatsgevonden tussen betrokkene en haar leidinggevende over haar functioneren. Het college kan niet achteraf verwijzen naar eerdere brieven en verslagen als onderdeel van een verbetertraject. De Raad concludeert dat er geen sprake is van een uitzonderlijke situatie waarin het bieden van een verbeterkans niet zinvol zou zijn. Daarom wordt het hoger beroep van het college verworpen en het besluit van 28 oktober 2019 herroepen. De Raad veroordeelt het college in de proceskosten van betrokkene, die worden begroot op € 2.998,-, en legt een griffierecht van € 548,- op.