ECLI:NL:CRVB:2024:2016

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 oktober 2024
Publicatiedatum
30 oktober 2024
Zaaknummer
23/2427 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de ingangsdatum van de Wajong-uitkering na melding van verslechtering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) met betrekking tot de ingangsdatum van haar Wajong-uitkering. Appellante had eerder een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, die op 5 augustus 2021 was afgewezen. Na een melding van verslechtering van haar gezondheidssituatie op 9 juni 2022, heeft het Uwv op 12 september 2022 alsnog een Wajong-uitkering toegekend met ingang van diezelfde datum. Appellante was het niet eens met de ingangsdatum en stelde dat zij recht had op een eerdere datum, namelijk de datum van haar eerste aanvraag in 2020.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat het Uwv terecht van het houden van een hoorzitting heeft afgezien, omdat appellante niet tijdig had gereageerd op het verzoek van het Uwv om aan te geven of zij gehoord wilde worden. De Raad oordeelde dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die aanleiding gaven om het eerdere besluit van 5 augustus 2021 te herzien. De rechtbank had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, en de Raad bevestigde deze uitspraak. De ingangsdatum van de Wajong-uitkering blijft dus staan op 9 juni 2022, en appellante krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

23/2427 WAJONG
Datum uitspraak: 24 oktober 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
12 juli 2023, 23/752 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht van het houden van een hoorzitting af had mogen zien en of het Uwv terecht de ingangsdatum van de Wajong-uitkering van appellante bepaald heeft op 9 juni 2022.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. B. van Dijk, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 20 juni 2024. Voor appellante is mr. Van Dijk verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D. de Jong.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante, geboren op [geboortedatum] 1993, heeft met een door het Uwv op 3 september 2020 ontvangen formulier een aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) ingediend in verband met een postcommotioneel syndroom na een ongeval op 19 december 2019. Appellante was op het moment van het ongeval studerende. Het Uwv heeft medisch en arbeidskundig onderzoek verricht, waarna geconcludeerd is dat appellante op dat moment geen arbeidsvermogen heeft, maar deze situatie niet duurzaam is. Appellante beschikte niet over basale werknemersvaardigheden. Ontwikkeling van arbeidsvermogen werd mogelijk geacht omdat appellante nog een traject volgde, zij baat zou hebben bij een multidisciplinair traject om haar weerbaarheid en energie te vergroten en omdat appellante geholpen zou kunnen worden door coaching. Met een besluit van 5 augustus 2021 heeft het Uwv geweigerd appellante een Wajong-uitkering toe te kennen. Appellante heeft geen bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
1.2.
Appellante heeft met een door het Uwv op 9 juni 2022 ontvangen formulier doorgegeven dat haar gezondheidssituatie is gewijzigd. Een voor het Uwv werkzame arts heeft dossieronderzoek verricht en informatie ingewonnen bij de behandelend psychiater, waarna geconcludeerd is dat het ontbreken van basale werknemersvaardigheden duurzaam is. Bij besluit van 12 september 2022 heeft het Uwv appellante met ingang van 9 juni 2022 een Wajong-uitkering toegekend.
1.3.
Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 12 september 2022. In haar (inleidend) bezwaarschrift van 18 oktober 2022 heeft appellante het Uwv laten weten dat zij in beginsel gehoord wenst te worden.
1.4.
Het Uwv heeft appellante bij brief van 26 oktober 2022 bericht dat haar bezwaarschrift nog niet compleet is omdat nog niet duidelijk is waarom appellante het niet eens is met het besluit van 12 september 2022. Het Uwv heeft appellante verzocht om het bezwaarschrift uiterlijk 23 november 2022 compleet te maken. Appellante is daarbij gevraagd aan te geven of zij gebruik wil maken van de mogelijkheid tot een hoorzitting. Vermeld is dat als het Uwv geen reactie ontvangt, het Uwv ervan uitgaat dat appellante geen hoorzitting wenst.
1.5.
In het aanvullend bezwaarschrift van 22 november 2022 heeft (de gemachtigde van) appellante naar voren gebracht dat het medisch beeld van appellante niet wezenlijk anders is dan in 2021 en het Uwv hierin aanleiding zou moeten zien om voor de ingangsdatum van de Wajong-uitkering aansluiting te zoeken bij haar eerste Wajong-aanvraag van 3 september 2020. Appellante heeft toegelicht dat haar aanvraag ook moet worden beschouwd als een verzoek om herziening van het besluit van 5 augustus 2021. Het aanvullend bezwaarschrift is afgesloten met de zin “Met het verzoek de bezwaren thans verder af te handelen, verblijf ik”.
1.6.
Het Uwv heeft appellante bij brief van 30 november 2022 bericht dat haar bezwaar nu compleet is en verdergegaan wordt met de behandeling van haar bezwaarschrift en dat het Uwv haar uiterlijk 20 maart 2023 een beslissing op bezwaar zal sturen.
1.7.
Bij besluit van 6 januari 2023 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hiertoe heeft het Uwv gesteld dat het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Wajong ontstaat op de dag waarop de aanvraag is ingediend, met die toevoeging dat dit recht niet eerder kan ontstaan dan de dag waarop de betrokkene achttien jaar geworden is. De uitkering wordt niet met terugwerkende kracht toegekend. Het Uwv heeft vastgesteld dat appellante geen bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 5 augustus 2021 en dit besluit daarmee definitief is. Volgens het Uwv heeft appellante geen nieuwe feiten en/of omstandigheden gesteld die maken dat het besluit van 5 augustus 2020 (lees: 5 augustus 2021) moet worden herzien. Appellante heeft in haar bezwaarschrift naar voren gebracht dat haar medisch beeld niet wezenlijk anders is dan ten tijde van haar eerste Wajong-aanvraag. Het Uwv heeft toegelicht dat de aanvraag van appellante van 9 juni 2022 daarom niet als een herzieningsverzoek wordt aangemerkt maar als een nieuwe aanvraag. Uit informatie van de behandelaar van appellante is gebleken dat de behandeling niet heeft geleid tot verbetering, waardoor nu kan worden vastgesteld dat haar beperkingen duurzaam zijn.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Hiertoe heeft de rechtbank, voor zover nu van belang, het volgende overwogen.
Ten onrechte niet gehoord
2.1.
De rechtbank heeft appellante niet gevolgd in haar standpunt dat zij in bezwaar ten onrechte niet door het Uwv is gehoord. Ondanks dat appellante in haar inleidend bezwaarschrift van 18 oktober 2022 vermeld heeft dat zij in beginsel gehoord wenst te worden, komt het naar het oordeel van de rechtbank voor rekening en risico van appellante dat zij niet heeft gereageerd op de brief van het Uwv van 26 oktober 2022 waarin het Uwv de gemachtigde van appellante verzocht heeft binnen vier weken aan te geven of zij gebruik wenst te maken van de mogelijkheid tot een hoorzitting. Appellante en haar gemachtigde zijn er in die brief op gewezen dat als geen reactie wordt ontvangen, ervan uit wordt gegaan dat appellante geen hoorzitting wenst. Het Uwv heeft er naar het oordeel van de rechtbank zodoende van uit mogen gaan dat appellante geen hoorzitting wenste.
Is sprake van nieuwe feiten of omstandigheden?
2.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft appellante geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden gesteld. De rechtbank heeft uit de beroepsgronden van appellante afgeleid dat zij dit standpunt deelt, nu ook appellante van mening is dat de informatie die na het besluit van 5 augustus 2021 is ingebracht geen wezenlijk ander medisch beeld schetst. De rechtbank ziet daarom geen grond voor het standpunt van appellante dat het Uwv ten onrechte geweigerd heeft om het besluit van 5 augustus 2021 te herzien.
Ingangsdatum
2.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv terecht vastgesteld dat appellante eerst per de datum van de aanvraag van 9 juni 2022 duurzaam geen arbeidsvermogen heeft en recht heeft op een Wajong-uitkering. Uit de verstrekte medische informatie blijkt volgens de rechtbank dat appellante op 25 mei 2022 nog met een acute deeltijdbehandeling is gestart, maar dat na enkele maanden is geconcludeerd dat de behandeling niet tot een duurzame verbetering van de klachten zal leiden. Er is geen informatie overgelegd waaruit blijkt dat appellante al op een eerder moment duurzaam geen arbeidsvermogen had. Appellante kan dan ook niet worden gevolgd in haar betoog dat het Uwv de ingangsdatum van de Wajonguitkering had moeten vaststellen op een eerdere datum dan 9 juni 2022.
Het standpunt van appellante
3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante betwist het oordeel van de rechtbank dat het voor haar rekening en risico komt dat zij niet op de brief van 26 oktober 2022 heeft gereageerd. Nu de gemachtigde van appellante een goede verstandhouding heeft met het Uwv en in beginsel steeds op hoorzittingen aanwezig is, had het op de weg van het Uwv gelegen om navraag te doen of een hoorzitting gewenst was. Ook had het Uwv aanleiding moeten zien om het besluit van 5 augustus 2021 volledig te heroverwegen omdat appellante argumenten heeft aangevoerd waaruit blijkt dat het medisch onderzoek dat aan het besluit van 5 augustus 2021 ten grondslag heeft gelegen onvoldoende zorgvuldig is geweest. De rechtbank is ten onrechte niet ingegaan op de beroepsgrond van appellante dat een bestuursorgaan de bevoegdheid heeft om een besluit volledig te heroverwegen.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht geoordeeld heeft dat het Uwv van het horen heeft mogen afzien, dat appellante geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft gesteld die aanleiding geven om van het besluit van 5 augustus 2021 terug te komen, en geen aanleiding bestaat haar met een eerdere ingangsdatum dan 9 juni 2022 in aanmerking te brengen voor een Wajong-uitkering. Hij doet dat aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
Horen
4.1.
Op grond van artikel 7:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) stelt een bestuursorgaan, voordat het op het bezwaar beslist, belanghebbenden in de gelegenheid te worden gehoord. Van het horen van een belanghebbende kan uitsluitend worden afgezien in de in artikel 7:3 van de Awb genoemde gevallen. Ingevolge artikel 7:3, aanhef en onder d, van de Awb kan van het horen worden afgezien indien de belanghebbende niet binnen een door het bestuursorgaan gestelde redelijke termijn verklaart dat hij gebruik wil maken van het recht te worden gehoord.
4.2.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het Uwv in dit geval van het houden van een hoorzitting heeft mogen afzien. In haar bezwaarschrift van 18 oktober 2022 heeft appellante laten weten dat zij
in beginsel(cursivering door de Raad) gehoord wenst te worden. Naar het oordeel van de Raad heeft appellante hiermee niet ondubbelzinnig kenbaar gemaakt dat zij gehoord wenst te worden. Op de hiervoor in overweging 1.4 vermelde brief van het Uwv van 26 oktober 2022 en het daarin gelegde verzoek om aan te geven of appellante gebruik wil maken van de mogelijkheid tot een hoorzitting is door appellante niet gereageerd. Appellante heeft haar brief van 22 november 2022 afgesloten met het verzoek aan het Uwv om de bezwaren thans verder af te handelen. Deze reactie kon en mocht door het Uwv zo worden geïnterpreteerd, dat op dat moment geen hoorzitting meer werd gewenst. [1] Bij twijfel over de strekking van de ontvangstbevestiging van die reactie waarin van de hoorzitting geen melding werd gemaakt, had het op de weg van de gemachtigde gelegen om bij het Uwv naar de vervolgstappen in de procedure te informeren. Voldaan is aan de hiervoor omschreven voorwaarde van artikel 7:3, aanhef en onder d, van de Awb. De verklaring van de gemachtigde van appellante dat hij in beginsel altijd bij hoorzittingen van het Uwv aanwezig is in zaken waarin hij procesvertegenwoordiger is en het Uwv daarom navraag had moeten doen of een hoorzitting gewenst was, maakt het voorgaande niet anders.
Herhaalde aanvraag
4.3.
Het Uwv heeft op het verzoek van appellante om terug te komen van het besluit van
5 augustus 2021 beslist met overeenkomstige toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb. Dit betekent dat de bestuursrechter aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden toetst of het bestuursorgaan zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Als het bestreden besluit die toets doorstaat, kan de bestuursrechter niettemin aan de hand van wat de rechtzoekende heeft aangevoerd tot het oordeel komen dat het besluit op de herhaalde aanvraag of het verzoek om terug te komen van een besluit evident onredelijk is. [2]
4.4.
Onder nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd.
4.5.
Tussen partijen is niet in geschil dat appellante geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangedragen zoals bedoeld in artikel 4:6 van de Awb. De redenen die door appellante zijn genoemd hebben betrekking op de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek dat aan het besluit van 5 augustus 2021 ten grondslag heeft gelegen, waaronder de omvang van het onderzoek naar de duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsmogelijkheden. Appellante wordt niet gevolgd in haar standpunt dat het Uwv zich eigenlijk verplicht had moeten voelen om gebruik te maken van zijn bevoegdheid om het besluit van 5 augustus 2021 te herzien en appellante met een eerdere ingangsdatum een Wajong-uitkering toe te kennen. Op de datum die in geding was in het besluit van 5 augustus 2021 stonden nog medische behandelmogelijkheden open voor appellante. In het medisch onderzoeksverslag van 1 juli 2021 is vermeld dat appellante tot enkele weken geleden op de wachtlijst van de polikliniek Soma & Psyche heeft gestaan, appellante een intake heeft gehad en er nog meer gesprekken volgen, waarbij gekeken wordt of men iets voor haar kan doen. Niet is gebleken dat het besluit van 5 augustus 2021 onmiskenbaar onjuist is. In wat appellante heeft aangevoerd is geen grond gelegen om te oordelen dat het bestreden besluit evident onredelijk is.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de ingangsdatum van de Wajong-uitkering, 9 juni 2022, in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.F.E. van Olden-Smit, in tegenwoordigheid van D. Schaap als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 oktober 2024.
(getekend) C.F.E. van Olden-Smit
(getekend) D. Schaap

Voetnoten

1.Vergelijk de uitspraak van de Raad van 20 oktober 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2263.
2.Zie de uitspraken van de Raad van 20 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4872 en