ECLI:NL:CRVB:2022:2263
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag militair invaliditeitspensioen na zorgvuldig medisch onderzoek
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 oktober 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Den Haag. De appellant, een voormalig marinier, had een aanvraag ingediend voor een militair invaliditeitspensioen (mip) die door de Staatssecretaris van Defensie was afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig onderzoek dat had plaatsgevonden op 26 juni 2020, waaruit bleek dat de rugklachten van de appellant niet waren veroorzaakt door zijn militaire dienst. De rechtbank had eerder het beroep van de appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.
De Raad oordeelde dat de staatssecretaris op juiste gronden had besloten om de appellant niet te horen over zijn bezwaren, omdat de appellant niet binnen de gestelde termijn van acht weken had aangegeven dat hij gehoord wilde worden. De Raad bevestigde dat de staatssecretaris zich kon baseren op de rapportages van de verzekeringsartsen, die voldoende inzichtelijk en zorgvuldig waren. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een lichamelijk onderzoek, aangezien de aandoening van de appellant vaststond en de invloed van de militaire dienst op zijn rugklachten minimaal was.
Uiteindelijk werd het hoger beroep van de appellant afgewezen en werd de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad oordeelde dat er geen proceskostenveroordeling nodig was, aangezien er geen aanleiding voor was. De uitspraak werd gedaan door H. Lagas, in aanwezigheid van griffier I. van der Hout.