ECLI:NL:CRVB:2022:2263

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 oktober 2022
Publicatiedatum
20 oktober 2022
Zaaknummer
22 / 247 MPW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag militair invaliditeitspensioen na zorgvuldig medisch onderzoek

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 oktober 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Den Haag. De appellant, een voormalig marinier, had een aanvraag ingediend voor een militair invaliditeitspensioen (mip) die door de Staatssecretaris van Defensie was afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig onderzoek dat had plaatsgevonden op 26 juni 2020, waaruit bleek dat de rugklachten van de appellant niet waren veroorzaakt door zijn militaire dienst. De rechtbank had eerder het beroep van de appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.

De Raad oordeelde dat de staatssecretaris op juiste gronden had besloten om de appellant niet te horen over zijn bezwaren, omdat de appellant niet binnen de gestelde termijn van acht weken had aangegeven dat hij gehoord wilde worden. De Raad bevestigde dat de staatssecretaris zich kon baseren op de rapportages van de verzekeringsartsen, die voldoende inzichtelijk en zorgvuldig waren. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een lichamelijk onderzoek, aangezien de aandoening van de appellant vaststond en de invloed van de militaire dienst op zijn rugklachten minimaal was.

Uiteindelijk werd het hoger beroep van de appellant afgewezen en werd de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad oordeelde dat er geen proceskostenveroordeling nodig was, aangezien er geen aanleiding voor was. De uitspraak werd gedaan door H. Lagas, in aanwezigheid van griffier I. van der Hout.

Uitspraak

22.247 MPW

Datum uitspraak: 20 oktober 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 13 december 2021, 20/8059 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] , Filipijnen (appellant)
de Staatssecretaris van Defensie (staatssecretaris)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. H.J.G. Dudink, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 september 2022. Namens appellant is verschenen mr. F. Aarts. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.R.C. Adang.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is in de periode van november 1977 tot november 1981 als marinier werkzaam geweest. Appellant lijdt aan een aandoening aan de lage rug.
1.2.
Bij besluit van 3 juli 2020 heeft de staatssecretaris de aanvraag van appellant om een militair invaliditeitspensioen (mip) afgewezen. Hieraan heeft de minister een verzekeringsgeneeskundig onderzoek van 26 juni 2020 van verzekeringsarts R.G. Goedhard ten grondslag gelegd. Volgens de verzekeringsarts is niet aannemelijk geworden dat de uitoefening van de militaire dienst heeft bijgedragen aan het ontstaan, tot uiting komen of blijvend verergeren van de rugklachten van appellant. Bij besluit van 12 november 2020 (bestreden besluit) heeft de staatssecretaris het bezwaar van appellant tegen het besluit van 3 juli 2020 ongegrond verklaard. Aan dit besluit ligt een rapport van 8 november 2020 van verzekeringsarts R. Bhaggoe ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat appellant per brief van 10 augustus 2020, ook aan appellant verzonden per e-mail, is gevraagd of hij zijn bezwaren op een hoorzitting wil toelichten. Appellant is verzocht binnen acht weken te reageren. Indien binnen deze termijn geen reactie zou zijn ontvangen, zou de bezwaarprocedure worden voortgezet. Appellant heeft op 13 augustus 2020 op deze e-mail gereageerd. Daarbij heeft hij een scan van de ingevulde medische machtiging meegezonden. Appellant had daarbij ook te kennen kunnen geven dat hij gehoord wilde worden op een hoorzitting of dat hij wel gehoord wilde worden, maar niet in staat was daarvoor naar Nederland te reizen. Indien appellant niet had begrepen dat hij had moeten reageren om gehoord te worden, dient dat voor zijn risico te blijven. Appellant had ook juridisch advies kunnen inwinnen. Nu appellant niet binnen acht weken te kennen heeft gegeven dat hij wenste te worden gehoord, mocht de staatssecretaris op grond van artikel 7:3, aanhef en onder d, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ervan afzien om appellant te horen over zijn bezwaren. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat de staatssecretaris mocht uitgaan van de verzekeringsgeneeskundige rapportage van 26 juni 2020 van verzekeringsarts Goedhard en de reactie van 8 november 2020 van verzekeringsarts Bhaggoe op het bezwaarschrift. De rechtbank heeft geen grond gezien voor het oordeel dat deze verzekeringsgeneeskundige rapportage is gebaseerd op onzorgvuldig onderzoek. Er was geen aanleiding om appellant lichamelijk te onderzoeken, nu zijn aandoening vast stond. De informatie van de behandelend artsen is bij het onderzoek betrokken. De verzekeringsgeneeskundige rapportage is inzichtelijk en bevat heldere conclusies. Na de militaire dienst ontwikkelt de aangeboren rugafwijking zich als een autonoom proces waarop de uitoefening van de militair dienst een marginale invloed heeft. De staatssecretaris heeft de aanvraag om een mip dan ook op juiste gronden afgewezen.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is in de aangevallen uitspraak gemotiveerd op die gronden ingegaan. De Raad kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen. De Raad voegt hieraan nog het volgende toe.
4.2.
Appellant heeft betoogd dat de rechtbank voorbij is gegaan aan wat er met horen getracht wordt te bereiken. Appellant heeft hiervoor verwezen naar rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie. Dit betoog slaagt niet. Aan appellant is in de brief van 10 augustus 2020 de vraag voorgelegd of hij zijn bezwaar mondeling wilde toelichten. Appellant heeft niet gereageerd op de vraag of hij een hoorzitting wenste, maar heeft wel nadere stukken ingediend. Hiermee is voldaan aan de voorwaarden uit artikel 7:3, aanhef en onder d, van de Awb. Niet blijkt dat sprake is van een vergelijkbare situatie als in de uitspraken waar appellant naar heeft verwezen.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H. Lagas, in tegenwoordigheid van I. van der Hout als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 oktober 2022.
(getekend) H. Lagas
(getekend) I. van der Hout